ECLI:NL:CRVB:2014:253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
12-2161 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor periodieke uitkering en vergoeding vrije geneeskundige behandeling op grond van de AOR

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster) van 4 april 2012, waarin zijn aanvraag voor een periodieke uitkering en een vergoeding van vrije geneeskundige behandeling op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 november 2013, waarbij appellant niet aanwezig was, maar verweerster werd vertegenwoordigd door mr. L.H.G. Belleflamme en mr. R.L.M.J. Gielen.

Appellant, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, is sinds 1983 volledig arbeidsongeschikt. Hij heeft in het verleden meerdere aanvragen ingediend voor uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), die steeds zijn afgewezen. In 2010 diende hij een nieuwe aanvraag in voor een periodieke uitkering en vergoeding van geneeskundige behandeling op basis van de AOR. Hoewel hem vrije geneeskundige behandeling werd toegekend, werd zijn verzoek om een periodieke uitkering afgewezen.

De Raad heeft overwogen dat de afwijzing van de periodieke uitkering is gebaseerd op een advies van de medisch adviseur A.J. Maas, die concludeerde dat de fysieke klachten van appellant niet in verband staan met zijn oorlogservaringen. Hoewel er psychische klachten zijn vastgesteld, zoals trekken van een posttraumatisch stresssyndroom, hebben deze geen significante beperkingen in het dagelijks functioneren van appellant tot gevolg. De medisch adviseur A.S.E.P. Textor heeft dit advies onderschreven, wat de Raad heeft doen besluiten dat het bestreden besluit zorgvuldig en voldoende onderbouwd is.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2014.

Uitspraak

12/2161 AOR
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (verweerster)
Datum uitspraak: 30 januari 2014
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 4 april 2012,
kenmerk 0001726/CAOR. Dit besluit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 november 2013, waar appellant niet is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.G. Belleflamme en
mr. R.L.M.J. Gielen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is geboren in 1935 in het toenmalige Nederlands-Indië. Appellant heeft gewerkt als magazijnbediende/monteur. Vanaf 1983 is hij volledig arbeidsongeschikt geacht in het kader van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In 1961 onderging appellant een amputatie van zijn linker onderbeen en in 1984 maakte hij een hartinfarct door.
1.2. Appellant heeft meermalen aanvragen ingediend voor aanspraken op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), waarop steeds afwijzend is beslist.
1.3. In 2010 heeft appellant een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en een vergoeding van vrije geneeskundige behandeling op grond van de AOR. Bij besluit van 12 juli 2011 heeft verweerster aan appellant vrije geneeskundige behandeling toegekend vanaf 1 november 2010. Op het verzoek om een periodieke uitkering heeft verweerder hierbij afwijzend beslist. Bij het bestreden besluit is het door appellant tegen deze afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
In beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door zijn psychische klachten en het tijdens de oorlog opgelopen beenletsel niet in staat is zijn arbeid te verrichten. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.
De Raad overweegt als volgt.
3.1.
De weigering door verweerder om aan appellant een periodieke uitkering op grond van de AOR te verlenen is gebaseerd op een advies van de medisch adviseur A.J. Maas van 10 mei 2011. Deze arts was na onderzoek van appellant en op grond van ingewonnen informatie met betrekking tot aanvragen van appellant in het kader van de Wubo en informatie van de huisarts van appellant van oordeel dat de onderbeenamputatie noodzakelijk was vanwege Morbus Bürger. Dit is een vaataandoening die volgens de arts Maas niet in verband staat met de ervaringen van appellant tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode. Het betreft een aandoening die bijna altijd voorkomt bij mannen die roken. Wel heeft deze arts geconcludeerd dat een deel van de psychische klachten van appellant, namelijk trekken van een posttraumatisch stresssyndroom met vooral vermijdingsdrang, is veroorzaakt door die ervaringen, maar dat deze klachten geen beperkingen van betekenis veroorzaken in de dagelijkse levenssfeer, in het sociaal functioneren, in concentratie, tempo en volharding en in stressadaptatie.
3.2.
In bezwaar heeft de medisch adviseur van verweerster, A.S.E.P. Textor, op grond van alle beschikbare medische gegevens, waaronder ook gegevens van de keuring van appellant in het kader van de WAO en aanvullende informatie van de huisarts, het advies van de arts Maas onderschreven.
3.3.
Op grond van de onder 3.1 en 3.2 weergegeven medische adviezen is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende onderbouwd. Duidelijk is dat de fysieke klachten van appellant niet in verband staan met zijn oorlogservaringen en dat de wel met die ervaringen in verband staande psychische klachten nauwelijks beperkingen meebrengen in het functioneren van appellant, zodat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van AOR.
4.
Gezien hetgeen onder 3 is overwogen wordt het beroep ongegrond verklaard.
5.
Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD