ECLI:NL:CRVB:2014:2515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
12-5611 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 5 september 2012 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 8 november 2010 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had op 21 september 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van vloerbedekking, woninginrichting, een wasmachine en een waarborgsom van de huur. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat de kosten zich voordeden en omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft aangevoerd dat hij door een moeilijke situatie met zijn verhuurder snel moest verhuizen en dat hij niet in staat was om te sparen voor de kosten van de nieuwe woning. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten van woninginrichting en vloerbedekking. Bovendien heeft de Raad vastgesteld dat de kosten voor de wasmachine en de waarborgsom wel noodzakelijk waren, maar dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet had kunnen reserveren voor deze kosten.

De Raad heeft geconcludeerd dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen. Het hoger beroep van appellant is dan ook niet geslaagd, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 14 januari 2014.

Uitspraak

12/5611 WWB
Datum uitspraak: 14 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 september 2012, 12/430 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.T. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 november 2013. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant ontvangt met ingang van 8 november 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij huurde met ingang van
15 september 2010 een kamer aan [adres 1]. Per 1 oktober 2011 is appellant verhuisd naar de [adres 2]. In verband hiermee heeft appellant op 21 september 2011 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de WWB ingediend voor de kosten van vloerbedekking, woninginrichting, een wasmachine en een waarborgsom van de huur.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking en woninginrichting afgewezen op de grond dat niet is aangetoond dat deze kosten zich voordoen. De aanvraag om bijzondere bijstand voor de waarborgsom van de huur en de kosten van een wasmachine heeft het college afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat de gemeente niet heeft onderkend dat hij door de moeilijke situatie met zijn verhuurder op korte termijn een andere woning heeft moeten betrekken, dat voor deze woning een waarborgsom werd gevraagd en dat het nodig was om deze woning in te richten en van vloerbedekking te voorzien. In verband met het korte tijdsbestek waarin de verhuizing moest worden gerealiseerd, heeft appellant niet de gelegenheid gehad om te sparen voor deze kosten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het
college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Met betrekking tot de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en vloerbedekking heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten zich hebben voorgedaan. Appellant heeft geen nota’s of offertes overgelegd of op andere wijze aannemelijk gemaakt dat sprake is van kosten van woninginrichting en vloerbedekking.
4.4. Met betrekking tot de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine en een waarborgsom van de huur is niet in geschil dat dit voor appellant noodzakelijke kosten van het bestaan zijn. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor deze kosten niet heeft kunnen reserveren en dat gespreide betaling achteraf evenmin tot de mogelijkheden heeft behoord. Daarbij heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat uit de door appellant overgelegde bankafschriften is op te maken dat hij tot 8 november 2010 inkomsten boven het voor hem geldende bijstandsniveau heeft gehad, zodat reserveren tot de mogelijkheden heeft behoord. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Mede gelet op het feit dat appellant in de voorgaande zeven jaar in ieder geval veertien keer is verhuisd, kan appellant ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat de onderhavige verhuizing onvoorzienbaar was.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) O.P.L. Hovens

HD