ECLI:NL:CRVB:2014:2515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 5 september 2012 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 8 november 2010 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had op 21 september 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten van vloerbedekking, woninginrichting, een wasmachine en een waarborgsom van de huur. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat de kosten zich voordeden en omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant heeft aangevoerd dat hij door een moeilijke situatie met zijn verhuurder snel moest verhuizen en dat hij niet in staat was om te sparen voor de kosten van de nieuwe woning. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten van woninginrichting en vloerbedekking. Bovendien heeft de Raad vastgesteld dat de kosten voor de wasmachine en de waarborgsom wel noodzakelijk waren, maar dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet had kunnen reserveren voor deze kosten.
De Raad heeft geconcludeerd dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen. Het hoger beroep van appellant is dan ook niet geslaagd, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 14 januari 2014.