ECLI:NL:CRVB:2014:2513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
12-5694 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 23 november 2011 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet duidelijk was wat de inkomsten van de appellant waren in de periodes waarin hij geen bijstand ontving. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij gedurende de periodes waarin hij geen bijstand ontving, geen inkomsten had. Hij heeft echter geen concrete gegevens, zoals bankafschriften of belastinggegevens, overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Ook heeft hij niet aangetoond, bijvoorbeeld door verklaringen van familie, waar hij van heeft geleefd in die periodes. De Raad heeft vastgesteld dat het aan de appellant is om aannemelijk te maken dat zijn inkomen in de referteperiode op of onder bijstandsniveau lag.

De Raad concludeert dat de appellant hierin niet is geslaagd. De afwijzing van de aanvraag om langdurigheidstoeslag door het college is dan ook terecht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5694 WWB
Datum uitspraak: 14 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2012, 12/1276 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M. Deiman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2013.
Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 23 november 2011 heeft appellant een langdurigheidstoeslag voor 2011 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college een onderzoek ingesteld naar de vraag of appellant in de referteperiode, de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, een inkomen op of onder bijstandsniveau heeft gehad. Appellant is bekend bij de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam vanaf 31 mei 2000. Uit systeemonderzoek is gebleken dat de aan appellant verleende bijstand ingevolge de WWB onderbroken is geweest van 19 september 2006 tot 8 augustus 2008 en van 7 juli 2010 tot
2 september 2010.
1.3.
Bij besluit van 25 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat het recht op een langdurigheidstoeslag niet is vast te stellen omdat onduidelijk is wat de inkomsten van appellant waren in de periodes dat hij geen bijstand ontving.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij bestrijdt dat hij in de periodes van de referteperiode waarin hij geen bijstand had, inkomsten heeft gehad. Hij heeft aangevoerd dat hij sinds vele jaren psychiatrisch patiënt en (ex)verslaafde is en in het verleden van tijd tot tijd opgenomen is geweest in psychiatrische ziekenhuizen in Rotterdam. Was hij niet opgenomen, dan zwierf hij rond of sliep hij soms bij zijn moeder of zijn broer. Verder stelt appellant dat hij van tijd tot tijd gedetineerd was.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant gedurende de referteperiode, die loopt van 23 november 2006 tot 23 november 2011, een inkomen op of onder bijstandsniveau heeft gehad.
4.2.
Vaststaat dat er twee periodes zijn binnen de referteperiode waarin appellant geen bijstand had. Het is aan appellant om aannemelijk te maken dat zijn inkomen in deze periodes op of onder bijstandsniveau lag.
4.3.
Appellant is hierin niet geslaagd. Appellant heeft zijn stelling dat hij gedurende de periodes waarin hij geen bijstand ontving, geen inkomsten had, niet met concrete gegevens, zoals bankafschriften of gegevens van de belastingdienst onderbouwd. Ook heeft hij niet, bijvoorbeeld door verklaringen van familie, aan het college duidelijk gemaakt waarvan hij gedurende deze periodes heeft geleefd. Het college heeft dan ook op goede gronden de aanvraag om langdurigheidstoeslag afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) O.P.L. Hovens

IJ