Uitspraak
OVERWEGINGEN
2 september 2010.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 23 november 2011 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet duidelijk was wat de inkomsten van de appellant waren in de periodes waarin hij geen bijstand ontving. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij gedurende de periodes waarin hij geen bijstand ontving, geen inkomsten had. Hij heeft echter geen concrete gegevens, zoals bankafschriften of belastinggegevens, overgelegd om zijn stelling te onderbouwen. Ook heeft hij niet aangetoond, bijvoorbeeld door verklaringen van familie, waar hij van heeft geleefd in die periodes. De Raad heeft vastgesteld dat het aan de appellant is om aannemelijk te maken dat zijn inkomen in de referteperiode op of onder bijstandsniveau lag.
De Raad concludeert dat de appellant hierin niet is geslaagd. De afwijzing van de aanvraag om langdurigheidstoeslag door het college is dan ook terecht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.