ECLI:NL:CRVB:2014:251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
12-6474 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van financiële aanspraken op grond van de Wuv door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in de gedingen tussen vier appellanten, allen geboren in Indonesië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 28 augustus 2012, waarin hun aanvragen om financiële aanspraken op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) zijn afgewezen. De appellanten stelden dat zij recht hadden op deze uitkeringen als zelfvervolgden of als nabestaanden van hun vader, die tijdens de Japanse bezetting krijgsgevangenschap heeft ondergaan.

De Raad overwoog dat de appellanten, geboren na de Tweede Wereldoorlog, niet persoonlijk zijn getroffen door de acties van de Japanse bezetter en derhalve geen vervolging hebben ondergaan zoals bedoeld in artikel 2 van de Wuv. De mogelijkheid om personen met de vervolgde gelijk te stellen is sinds 15 juli 1994 niet meer van toepassing voor de na-oorlogsgeneratie. Daarnaast werd vastgesteld dat voor een uitkering als nabestaande alleen de weduwe, weduwnaar of minderjarige volle wees van de vervolgde in aanmerking kan komen. Aangezien de appellanten ten tijde van de aanvraag meerderjarig waren, konden zij ook om deze reden geen aanspraak maken op de gevraagde uitkering.

De Raad concludeerde dat de beroepen van appellanten ongegrond moesten worden verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2014.

Uitspraak

12/6474 WUV, 12/6475 WUV, 12/6476 WUV, 12/6477 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in de gedingen tussen
Partijen:
[Appellant 1.], [Appellant 2.] [Appellant 3.] en [Appellant 4.], allen wonende [woonplaats] Indonesië (appellanten)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 28 augustus 2012, kenmerken BZ01494921, BZ01494929, BZ01494930 en BZ01494932 (bestreden besluiten). Deze betreffen de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2013. Daar zijn appellanten niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellanten (broer en zusters) zijn geboren in Indonesië respectievelijk in het jaar 1954, 1950, 1958 en 1952. In juni 2012 hebben zij verzocht om financiële aanspraken op grond van de Wuv als zelfvervolgde dan wel als nabestaande van hun vader [naam vader]. Aangevoerd is dat [naam vader], geboren in 1912 en overleden in 1980, tijdens de Japanse bezetting krijgsgevangenschap heeft ondergaan. Zij hebben altijd een moeilijk leven gehad door de ziekte die bij hun vader is ontstaan als gevolg van de krijgsgevangenschap, aldus appellanten.
1.2. Bij besluiten van 3 april 2012, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten, heeft verweerder op de aanvragen afwijzend beslist.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Appellanten zijn allen geboren na de Tweede Wereldoorlog en kunnen dus niet persoonlijk zijn getroffen door acties van de Japanse bezetter van het toenmalige Nederlands-Indië. Zij hebben dan ook geen vervolging ondergaan als bedoeld in artikel 2 van de Wuv. De Wuv kent weliswaar de mogelijkheid om personen met de vervolgde gelijk te stellen, maar dat is sinds 15 juli 1994 niet meer mogelijk voor personen, zoals appellanten, die behoren tot de na-oorlogsgeneratie.
2.2.
Voor een uitkering als nabestaande van een vervolgde kan alleen in aanmerking komen de weduwe of weduwnaar dan wel de minderjarige volle wees van de vervolgde. Appellanten waren ten tijde van de aanvraag al meerderjarig zodat zij ook om die reden geen aanspraak kunnen maken op de gevraagde uitkering. Dit zou niet anders zijn geweest indien zij direct na het overlijden van hun vader een aanvraag hadden ingediend.
2.3.
In beroep hebben appellanten nog gewezen op een psychologisch onderzoek dat is verricht. Zoals blijkt uit hetgeen onder 2.1 en 2.2 is overwogen kunnen appellanten geen aanspraak maken op de Wuv. Dat betekent dat een medische beoordeling niet aan de orde komt en de resultaten van het onderzoek buiten beschouwing moeten worden gelaten.
2.4.
Het voorgaande betekent dat de beroepen van appellanten ongegrond moeten worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

IJ