ECLI:NL:CRVB:2014:251
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van financiële aanspraken op grond van de Wuv door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in de gedingen tussen vier appellanten, allen geboren in Indonesië, en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 28 augustus 2012, waarin hun aanvragen om financiële aanspraken op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) zijn afgewezen. De appellanten stelden dat zij recht hadden op deze uitkeringen als zelfvervolgden of als nabestaanden van hun vader, die tijdens de Japanse bezetting krijgsgevangenschap heeft ondergaan.
De Raad overwoog dat de appellanten, geboren na de Tweede Wereldoorlog, niet persoonlijk zijn getroffen door de acties van de Japanse bezetter en derhalve geen vervolging hebben ondergaan zoals bedoeld in artikel 2 van de Wuv. De mogelijkheid om personen met de vervolgde gelijk te stellen is sinds 15 juli 1994 niet meer van toepassing voor de na-oorlogsgeneratie. Daarnaast werd vastgesteld dat voor een uitkering als nabestaande alleen de weduwe, weduwnaar of minderjarige volle wees van de vervolgde in aanmerking kan komen. Aangezien de appellanten ten tijde van de aanvraag meerderjarig waren, konden zij ook om deze reden geen aanspraak maken op de gevraagde uitkering.
De Raad concludeerde dat de beroepen van appellanten ongegrond moesten worden verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 30 januari 2014.