ECLI:NL:CRVB:2014:2440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
12-5353 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na afwijzing door het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 30 november 2009 ziek meldde als magazijnmedewerker met rug-, schouder- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen bij besluit van 23 november 2011. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard op 2 mei 2012. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Utrecht, die op 24 augustus 2012 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 6 juni 2014 is appellant niet verschenen, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. H.M. Mauritz. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en werd vertegenwoordigd door mr. F.A. Put. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellant in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat deze een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden in het beroep. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Appellant heeft geen nieuwe objectieve medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen.

De Raad concludeert dat de rechtbank de gronden van appellant terecht heeft verworpen en dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.

Uitspraak

12/5353 WIA
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
24 augustus 2012, 12/1815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. Mauritz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A Put.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft zich op 30 november 2009 ziek gemeld voor zijn werk als magazijnmedewerker met rug-, schouder- en psychische klachten. De aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is door het Uwv afgewezen bij besluit van 23 november 2011. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard met een besluit van 2 mei 2012 (bestreden besluit).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft de beschikbare medische informatie op inzichtelijke wijze in de beoordeling betrokken. Er is geen grond voor het oordeel dat de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts met betrekking tot het vaststellen van de beperkingen van appellant onvolledig of onjuist zijn. Appellant heeft geen medische verklaringen overgelegd die zijn standpunt, dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, onderbouwen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen grond voor twijfel aan de geschiktheid van de geduide functies. De signaleringen in de geduide functies zijn van een voldoende deugdelijke motivering voorzien.
3.
In hoger beroep benadrukt appellant opnieuw dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is werkzaamheden te verrichten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd een herhaling vormen van de gronden van het beroep. De rechtbank heeft deze gronden besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet slagen. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel en maakt de hieraan ten grondslag liggende overwegingen tot de zijne. Appellant heeft niet aangegeven waarom, naar zijn mening, het oordeel van de rechtbank niet juist is. Evenmin heeft hij met nieuwe objectieve medische stukken zijn standpunt, dat hij meer beperkt is, ondersteund. Er is dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.P. Ketting
IvZ