ECLI:NL:CRVB:2014:2439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
12-6512 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAJONG-uitkering na bestraling tijdens zwangerschap

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAJONG-uitkering aan appellante, die is geboren als één van een tweeling. Haar moeder onderging tijdens de zwangerschap een behandeling met radium-staafjes vanwege een cervixcarcinoom. Appellante heeft na haar geboorte langdurig medische behandeling gehad, maar na vijf jaar werd vastgesteld dat zij een goede fysieke gezondheid had. Desondanks heeft appellante van kinds af aan cognitieve problemen ervaren. In februari 2011 diende zij een aanvraag in bij het Uwv voor ondersteuning op grond van de Wet Wajong, maar deze werd afgewezen. Het Uwv concludeerde dat appellante op haar 18e verjaardag in staat was om te werken en het minimumloon te verdienen, ondanks haar cognitieve beperkingen, die in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing van het Uwv gegrond verklaard, maar het Uwv heeft in hoger beroep de eerdere beslissing verdedigd. Appellante heeft aangevoerd dat haar cognitieve beperkingen niet goed zijn meegenomen in de FML en heeft verzocht om deskundigenonderzoek naar de gevolgen van de bestraling. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat de eerder vastgestelde beperkingen voldoende zijn om te concluderen dat appellante in staat was om te werken. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.

De uitspraak benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van een aanvraag tijdig bij de aanvrager ligt en dat er geen medische gegevens beschikbaar zijn over de situatie van appellante op haar 17e en 18e verjaardag. De Raad concludeert dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat was om diverse functies te vervullen en dat er geen reden is om aan te nemen dat een werkgever niet van haar zou kunnen verwachten dat zij in dienst werd genomen.

Uitspraak

12/6512 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
21 november 2012, 11/2027 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.M. Gijzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Appellante is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Gijzen. Tevens waren de echtgenoot en een zoon van appellante aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op [in] 1957 geboren als één van een tweeling. Haar moeder is tijdens de zwangerschap bestraald door middel van radium-staafjes in verband met een cervixcarcinoom. Appellante heeft na de lagere school de huishoudschool bezocht en heeft deze na enige jaren zonder diploma verlaten. Op 17-jarige leeftijd is appellante gehuwd en vervolgens heeft zij het leven geschonken aan drie kinderen.
1.2. In februari 2011 heeft appellante een aanvraag ingediend bij het Uwv om ondersteuning bij werk en inkomen, op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante door bestraling aan het hoofd voor haar geboorte niet in staat is te rekenen en dingen te beredeneren.
1.3. Bij besluit van 5 april 2011 heeft het Uwv geweigerd een uitkering ingevolge de Wet Wajong aan appellante toe te kennen. Daarbij is overwogen dat appellante op haar 18e verjaardag kon werken en daarmee 100% of meer van het minimumloon kon verdienen. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag. De verzekeringsarts is tot de slotsom gekomen dat bij appellante op haar 17e en 18e verjaardag sprake was van verminderd benutbare mogelijkheden, als gevolg van een licht leer- en cognitiegebrek, die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn vastgelegd. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante, rekening houdend met deze beperkingen, in staat was diverse functies te vervullen waarin ten minste het minimumloon kon worden verdiend.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 17 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 april 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige, die beiden tot de conclusie zijn gekomen dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd geen aanleiding vormt om af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.
3.
In hoger beroep is aangevoerd dat bij appellante van kinds af aan sprake is van problemen op cognitief gebied en van intellectuele beperkingen. De namens appellante overgelegde rapporten van de psychologen L.H.M. Rajh en M.M.J. Vluggen geven - volgens appellante - aanleiding om meer beperkingen aan te nemen in de FML. Tevens is verzocht om een deskundigenonderzoek gericht op de cognitieve gevolgen van de bestraling die appellante voor haar geboorte heeft ondergaan. Ten slotte is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft gereageerd op de stelling dat van een werkgever niet kan worden verwacht appellante in dienst te nemen, zoals bedoeld in artikel 9, sub e, van het Schattingsbesluit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellante geen recht heeft op een uitkering of op arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong.
4.2.
Ten aanzien van de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven, dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de in de FML voor het 17e en 18e levensjaar van appellante opgenomen beperkingen. Daarbij is ten eerste van belang dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat ingevolge vaste rechtspraak de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie van een betrokkene op diens 17e of 18e verjaardag niet meer verantwoord is vast te stellen voor rekening en risico moet blijven van degene die een aanvraag eerst geruime tijd na het verstrijken van de genoemde tijdstippen indient. Verder moet vastgesteld worden dat geen medische of andere gegevens beschikbaar zijn over de medische situatie van appellante op en rond haar 17e en 18e verjaardag. De beoordeling van de functionele mogelijkheden van appellante op genoemde tijdstippen is derhalve hoofdzakelijk gebaseerd op de door appellante zelf veel later gedane mededelingen aan de verzekeringsarts en aan haar behandelend psychologen. Daaruit blijkt dat appellante na haar geboorte lang onder behandeling is gebleven van een kinderarts in verband met de mogelijke gevolgen van de bestraling voor haar geboorte en dat na vijf jaar is vastgesteld dat appellante nog een goede fysieke gezondheid had. Voorts blijkt uit de verstrekte gegevens dat appellante van kinds af aan problemen had op cognitief gebied. Met deze problemen is rekening gehouden door de verzekeringsarts in de FML. Op grond van de nu beschikbare gegevens kan niet gezegd worden dat toentertijd voor appellante meer of verdergaande beperkingen golden.
4.3.
Uit het voorgaande vloeit reeds voort dat geen aanleiding bestaat een deskundige in te schakelen zoals namens appellante is verzocht. Het is begrijpelijk dat appellante wil laten onderzoeken of haar cognitieve beperkingen mogelijk een gevolg zijn van de straling die zij voor haar geboorte heeft ondervonden, maar een zodanig onderzoek is niet van belang voor de beoordeling van het bestreden besluit, nu het Uwv in de FML al rekening heeft gehouden met diverse beperkingen bij appellante als gevolg van haar cognitieve beperkingen.
4.4.
Uitgaande van de in de FML vastgestelde beperkingen moet geconcludeerd worden dat appellante in staat was te achten op haar 17e en 18e verjaardag diverse functies te vervullen, waarmee zij ten minste het toen geldende minimumloon kon verdienen. Ten slotte is geenszins gebleken dat de cognitieve beperkingen van appellante rond haar 17e en 18e verjaardag zodanig waren dat van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kon worden appellante in de voorgehouden functies in dienst te nemen.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.P. Ketting
IvZ