ECLI:NL:CRVB:2014:2423
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Beuker-Tilstra
- J.Th. Wolleswinkel
- K.J. Kraan
- Rechtspraak.nl
Eervol ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van de korpschef van politie om haar eervol ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte, ongegrond is verklaard. Appellante was sinds 1994 werkzaam bij de politieregio en was sinds 17 december 2007 wegens psychische klachten niet in staat haar functie uit te oefenen. De korpschef verleende haar op 27 december 2011 eervol ontslag, wat na bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat voldaan was aan de vereisten van artikel 94 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), met name dat er na zorgvuldig onderzoek geen passende arbeid beschikbaar was binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de overwegingen van de rechtbank bevestigd, maar met enkele verbeteringen van gronden. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van appellante op bepaalde leden van artikel 94 van het Barp buiten beschouwing had gelaten, maar dat dit niet leidde tot een andere uitkomst. De Raad concludeerde dat de korpschef voldoende re-integratie-inspanningen had geleverd en dat er geen actuele functionele mogelijkhedenlijst (FML) nodig was om tot een rechtmatige beslissing te komen. De Raad merkte op dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van appellante had bevestigd en dat appellante geen concrete passende arbeidsmogelijkheden had kunnen noemen die haar onterecht waren onthouden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de korpschef terecht het ontslag had verleend op basis van artikel 94 van het Barp. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juli 2014.