ECLI:NL:CRVB:2014:2350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voor het laatst als vrachtwagenchauffeur werkte, is sinds 5 oktober 2009 arbeidsongeschikt door klachten aan zijn arm, schouder en elleboog. Na een beoordeling in het kader van de Wet WIA, uitgevoerd door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellant beperkingen had, maar dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid slechts 16,09% bedroeg. Hierdoor werd hem bij besluit van 19 juli 2011 medegedeeld dat hij per 3 oktober 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid onder de 35% lag.
Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv werd aangenomen. Tijdens de bezwaarfase werd appellant medisch onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat de eerder vastgestelde beperkingen juist waren. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn psychische klachten waren toegenomen. Hij verzocht om een onafhankelijk deskundige en stelde dat de geduide functies niet passend waren, mede door het gebruik van het medicijn Sertraline. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat appellant medisch meer beperkt was dan eerder aangenomen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.