ECLI:NL:CRVB:2014:2327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
9 juli 2014
Zaaknummer
12-5986 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die na haar zwangerschap en bevalling een uitkering ontving op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante was van mening dat haar klachten, waaronder bekkeninstabiliteit en fibromyalgie, het gevolg waren van haar zwangerschap. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 24 februari 2012 niet langer arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. De Raad baseerde zich op de medische informatie en het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat de klachten van appellante niet meer konden worden toegeschreven aan haar zwangerschap, mede door het tijdsverloop en de aanwezigheid van andere aandoeningen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De verklaring van de reumatoloog van appellante bood geen nieuwe inzichten die het standpunt van het Uwv konden ondermijnen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.

Uitspraak

12/5986 ZW
Datum uitspraak: 9 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
26 september 2012, 12/1932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appellante is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een zienswijze ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 36 uur per week. Appellante is op 5 november 2010 bevallen van een dochter. Op 26 december 2010 is appellante uitgegleden en op haar stuitje terecht gekomen. Appellante heeft tot
15 januari 2011 een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Aansluitend heeft appellante zich ziek gemeld wegens bekkenklachten en is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ter hoogte van haar dagloon, omdat zij arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling. Op
22 december 2011 is appellante van de trap gevallen.
1.2. Na haar ziekmelding is appellante meerdere keren op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv gezien. Bij onderzoek op 17 februari 2012 heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat appellante arbeidsongeschikt wordt geacht voor het eigen werk, maar niet als gevolg van zwangerschap of bevalling. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2012 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 24 februari 2012 niet (langer) arbeidsongeschikt is ten gevolge van zwangerschap of bevalling en is haar uitkering voortgezet naar 70% van het voor haar geldende dagloon.
1.3. Bij besluit van 23 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 februari 2012, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 mei 2012, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat op datum in geding niet meer kan worden uitgegaan van klachten als gevolg van zwangerschap vanwege tijdsverloop en de aanwezigheid van andere aandoeningen die klachten onderbouwen, namelijk de ongevallen en fibromyalgie.
3.1.
Appellante kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Appellante heeft in hoger beroep het standpunt van het Uwv, dat haar klachten geen gevolg zijn van haar zwangerschap of bevalling, opnieuw bestreden. Appellante heeft aangevoerd dat zij sinds haar zwangerschap last heeft van bekkeninstabiliteit en dat daardoor fibromyalgie is ontstaan. Nu appellante voor haar zwangerschap geen last had van voornoemde klachten en daarna wel, moeten deze wel veroorzaakt zijn door haar zwangerschap en/of bevalling. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de in hoger beroep ingediende brief van de reumatoloog drs. D.H.J.M. Lissen-Ramakers van 17 januari 2013.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overwegingen 1 tot en met 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft in de beschikbare medische informatie terecht geen aanleiding gezien om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
De door appellante in hoger beroep overgelegde verklaring van haar reumatoloog biedt evenmin aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het Uwv dat appellante met ingang van 24 februari 2012 niet arbeidsongeschikt is als gevolg van zwangerschap of bevalling. In de brief van de reumatoloog van 17 januari 2013 wordt geconcludeerd dat er bij appellante sprake is van een fibromyalgiesyndroom, waarbij appellante klachten heeft van haar bekken en meerdere pezen en aanhechtingen in het lichaam, evenals in haar bekkengordel. De bezwaarverzekeringsarts heeft in reactie op deze informatie in de rapportage van 24 februari 2012 opgemerkt dat deze informatie reeds bekend was en geen nieuwe gezichtspunten oplevert. De reactie van de bezwaarverzekeringsarts wordt onderschreven.
4.4.
Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) E. Heemsbergen

TM