In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die na haar zwangerschap en bevalling een uitkering ontving op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante was van mening dat haar klachten, waaronder bekkeninstabiliteit en fibromyalgie, het gevolg waren van haar zwangerschap. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 24 februari 2012 niet langer arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. De Raad baseerde zich op de medische informatie en het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat de klachten van appellante niet meer konden worden toegeschreven aan haar zwangerschap, mede door het tijdsverloop en de aanwezigheid van andere aandoeningen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. De verklaring van de reumatoloog van appellante bood geen nieuwe inzichten die het standpunt van het Uwv konden ondermijnen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.