ECLI:NL:CRVB:2014:2310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
13-1826 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft appellante, samen met haar echtgenoot, een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft hen uitgenodigd voor een gesprek en verzocht om diverse documenten, waaronder bankafschriften. Ondanks dat appellante en haar echtgenoot op de uitnodiging zijn ingegaan, hebben zij niet alle gevraagde gegevens tijdig aangeleverd. Het college heeft hen bij brief van 10 februari 2012 een hersteltermijn gegeven, maar de benodigde documenten zijn niet binnen deze termijn ingediend. Hierdoor heeft het college op 5 maart 2012 besloten de aanvraag buiten behandeling te laten, wat later door het college werd bevestigd in een bestreden besluit op 22 mei 2012. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 8 juli 2014 geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gelaten. De Raad overwoog dat appellante en haar echtgenoot niet alle gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn hebben verstrekt, en dat zij redelijkerwijs in staat waren om deze gegevens tijdig aan te leveren. De Raad concludeerde dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag niet te behandelen, en dat de beroepsgronden van appellante niet opgingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1826 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 februari 2013, 12/3292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 27 mei 2014. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante en haar echtgenoot, [naam echtgenoot], hebben een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college appellante en haar echtgenoot per
e-mailbericht van 6 februari 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 9 februari 2012 met de klantmanager op het kantoor van de Dienst werk en inkomen (DWI). Daarbij heeft het college verzocht een aantal stukken, waaronder afschriften van alle bank- en spaarrekeningen over de laatste drie maanden, mee te nemen naar het gesprek.
1.3.
Appellante en haar echtgenoot hebben aan die uitnodiging voldaan en hebben op
9 februari 2012 diverse stukken overgelegd. Nadat het college had vastgesteld dat de overgelegde gegevens niet compleet waren, heeft het college appellante en haar echtgenoot bij brief van 10 februari 2012 verzocht om uiterlijk op 21 februari 2012 nog bankafschriften van de laatste drie maanden van drie op naam van de echtgenoot van appellante staande zakelijke bankrekeningen over te leggen alsmede afschriften van de laatste drie maanden van de spaarrekening van hun kind. Verder heeft het college een bewijsstuk gevraagd waaruit blijkt dat de huurovereenkomst van een door de echtgenoot van appellante gehuurde bedrijfsruimte is beëindigd, alsmede een slotbalans en winst- en verliesrekening van zijn bedrijf. Het college heeft daarbij meegedeeld dat het niet verstrekken van de gevraagde stukken tot gevolg heeft dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.4.
Op 28 februari 2012 heeft de echtgenoot van appellante een slotbalans en winst- en verliesrekening van zijn bedrijf bij de DWI ingeleverd.
1.5.
Op 2 maart 2012 heeft het college er in een telefoongesprek met de echtgenoot van appellante op gewezen dat alleen op die dag nog de ontbrekende gegevens konden worden ingeleverd. De echtgenoot van appellante heeft toen aangegeven dat dat nog twee weken zou duren.
1.6.
Bij besluit van 5 maart 2012 heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld op de grond dat appellante en haar echtgenoot niet hebben voldaan aan het verzoek om vóór 22 februari 2012 alle gevraagde gegevens te verstrekken.
1.7.
Bij besluit van 22 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vaststaat dat appellante en haar echtgenoot niet alle gevraagde gegevens hebben verstrekt binnen de in de brief van 10 februari 2012 gegeven hersteltermijn. Van de door het college noodzakelijk geachte gegevens waren in elk geval de afschriften van de laatste drie maanden van de zakelijke bankrekeningen op naam van de echtgenoot van appellante en de spaarrekening van het kind nodig voor een goede beoordeling van de aanvraag. Appellante en haar echtgenoot moeten worden geacht over de gevraagde afschriften te beschikken of redelijkerwijs te kunnen beschikken en deze tijdig over te leggen, aangezien het om gewone rekeningafschriften gaat die voor de betrokken rekeninghouder toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Mocht dit laatste anders zijn geweest dan had het op de weg van appellante en haar echtgenoot gelegen het college binnen de bij brief van 10 februari 2012 gegeven hersteltermijn hiervan op de hoogte te stellen en eventueel om verlenging van de termijn te verzoeken. Nu zij dat hebben nagelaten bestond geen aanleiding om appellante en haar echtgenoot alsnog een nadere hersteltermijn te bieden. Anders dan appellante meent valt tegen deze achtergrond niet in te zien hoe het college, door de echtgenoot van appellante op 2 maart 2012 nog de gelegenheid te bieden de gevraagde stukken diezelfde dag te verstrekken, onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij pas op 17 februari 2012 een aanvraag heeft gedaan, zodat een hersteltermijn tot uiterlijk op 21 februari 2012 onredelijk kort en onzorgvuldig jegens haar is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen blijkt immers uit de gedingstukken dat de echtgenoot van appellante de aanvraag voor gezinsbijstand op 31 januari 2012 heeft ingediend en dat deze aanvraag mede door appellante is ondertekend.
4.4.
Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van 31 januari 2012 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. Appellante heeft nog betoogd dat het college bij brief van 10 februari 2012, naast de reeds eerder gevraagde gegevens, ook om nieuwe gegevens heeft gevraagd waar nog niet eerder om was verzocht. Volgens appellante had haar om die reden een nadere hersteltermijn moeten worden geboden. Dit betoog faalt reeds omdat appellante ook de gegevens die reeds eerder waren opgevraagd, niet heeft overgelegd.
4.5.
In wat appellante voor het overige heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling laten van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.T.P. Pot
JvC