ECLI:NL:CRVB:2014:2257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermogen boven de vermogensgrens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellante ontving sinds 15 december 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) voor alleenstaande ouders. Echter, uit onderzoek bleek dat zij op 3 november 2011 een auto had aangeschaft voor € 18.300,-, betaald met een contante lening van haar zwager in Iran. De appellante heeft het college niet geïnformeerd over deze lening of de aanschaf van de auto. Hierdoor heeft het college op 28 december 2011 besloten om de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken, omdat haar vermogen de voor haar geldende vermogensgrens overschreed.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, waarbij zij stelde dat zij pas na 1 september 2011 over het geleende bedrag beschikte en dat er een terugbetalingsverplichting aan de lening verbonden was. De Raad oordeelde echter dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat appellante vanaf 1 september 2011 over een vermogen beschikte dat boven de vermogensgrens lag. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en bewijsvoering bij het aanvragen van bijstand, vooral als het gaat om vermogen en leningen. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en bevestigde de beslissing van het college.