ECLI:NL:CRVB:2014:2255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van teveel betaalde bijstand en intrekking van bijstandsverlening
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 30 oktober 2012 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 6 augustus 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft op 12 december 2011 de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 september 2011, omdat zij over voldoende inkomsten uit arbeid beschikte. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. Vervolgens heeft het college op 21 december 2011 de kosten van bijstand over september 2011 teruggevorderd tot een bedrag van € 1.122,61. Na bezwaar van appellante is dit bedrag bij besluit van 16 maart 2012 verlaagd naar € 1.054,78.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar bezwaar- en beroepschriften tijdig zijn ingediend en dat zij ten onrechte niet is gehoord. Ook stelde zij dat de terugvordering op nihil had moeten worden gesteld en dat er geen uitwisseling van correspondentie met het college heeft plaatsgevonden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in bezwaar en beroep is gehoord en dat haar gronden niet slagen. De Raad oordeelt dat het college op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd was om de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De gronden van appellante met betrekking tot een onjuiste verrekening van de inkomsten vóór 1 september 2011 konden in deze procedure niet aan de orde komen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.