ECLI:NL:CRVB:2014:2253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
13-1395 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van openstaande vorderingen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het betreft een verzoek van appellant om kwijtschelding van openstaande vorderingen bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had dit verzoek afgewezen op basis van de beleidsregels, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in artikel 6.3, vierde lid, van de Beleidsregels inkomensvoorzieningen.

De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht heeft gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregels. Appellant had in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij zijn inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat er sprake was van onjuiste voorlichting door het college. Tevens stelde hij dat de schuld mede door toedoen van het college was ontstaan, omdat hem eerder bijzondere bijstand in de vorm van een lening was toegekend.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de terugvorderingen op appellant zijn gebaseerd op het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit betekent dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.

Uitspraak

13/1395 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 februari 2013, 12/3581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Voor appellant is verschenen mr. E.E. Dirks, advocaat en kantoorgenoot van mr. Van der Wal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 7 mei 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2012 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant om kwijtschelding van zijn nog openstaande vorderingen bij het college afgewezen. Aan deze besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd, dat appellant niet voldoet aan de in artikel 6.3, vierde lid, van de Beleidsregels inkomensvoorzieningen (beleidsregels) gestelde voorwaarden om voor kwijtschelding in aanmerking te komen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zijn gronden bevatten een herhaling van wat in bezwaar en beroep is aangevoerd en komen op het volgende neer. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting niet geschonden. Voorts is er sprake van onjuiste voorlichting door het college. Tot slot is de schuld mede door toedoen van het college ontstaan, omdat het college hem bij besluit van 13 november 2001 bijzondere bijstand in de vorm van een lening heeft toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kunnen ten onrechte gemaakte kosten van bijstand worden teruggevorderd. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van - verdere - terugvordering (lees: invordering) moet hierin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college beleidsregels vastgesteld en gepubliceerd. Ingevolge artikel 6.3, vierde lid, van de beleidsregels, voor zover hier van belang, ziet het college niet af van (verdere) invordering indien de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
4.3.
Aan meer dan één van de terugvorderingsbesluiten waarop de nog openstaande vorderingen op appellant zijn gebaseerd, ligt het niet of niet behoorlijk nakomen van de op appellant rustende inlichtingenverplichting ten grondslag. Deze besluiten zijn in rechte onaantastbaar geworden. Gelet alleen al hierop kan de niet gemotiveerde grond van appellant dat de terugvorderingen niet of ten onrechte op schending van de inlichtingenverplichting berusten niet slagen. Hiermee staat vast dat appellant niet voldeed aan het in artikel 6.3, vierde lid, van de beleidsregels neergelegde criterium voor kwijtschelding van (rest)vorderingen. Het college heeft door afwijzing van het verzoek om kwijtschelding gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregels.
4.4.
Met de rechtbank, en onder verwijzing naar wat hierover is overwogen in de aangevallen uitspraak onder 9 en 10, wordt geoordeeld dat het college terecht in de door appellant aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft gezien om met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van genoemde beleidsregel, de nog openstaande vorderingen geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2014.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Heemsbergen

HD