4.De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Beide partijen hebben bovendien kenbaar gemaakt dat zij geen bezwaar hebben tegen een zogeheten kortingsluiting.
4.4.Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.5.Artikel 8:60, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de rechtbank getuigen kan oproepen en deskundigen en tolken kan benoemen. Ingevolge artikel 8:60, vierde lid, van de Awb kunnen partijen getuigen meebrengen naar de zitting.
4.6.Tussen partijen is uitsluitend in geschil het bestreden besluit, voor zover daarbij de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 8 april 2013 is gehandhaafd. Niet in geschil is dat de door het college aan verzoeker en zijn echtgenote gevraagde gegevens relevant zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Het is, nu het een aanvraag om bijstand betreft, aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij alle stukken waar het college om heeft verzocht tijdig heeft ingeleverd. Volgens verzoeker heeft hij daaraan voldaan, omdat hij alle gevraagde stukken tijdig heeft ingeleverd bij [getuige]. Naar de mening van verzoeker kan [getuige] dit bevestigen, reden waarom hij de rechtbank heeft verzocht om [getuige] als getuige op te roepen.
4.7.De rechtbank was, gelet op de onder 4.5 genoemde bepaling, bevoegd, maar niet verplicht in te gaan op het verzoek om [getuige]als getuige op te roepen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank gemotiveerd waarom het verzoek om [getuige] als getuige op te roepen is afgewezen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, indien vast komt te staan dat verzoeker voor 26 april 2013 stukken heeft ingeleverd bij [getuige] het niet aannemelijk is dat alle gevraagde stukken, in het bijzonder het overzicht waaruit het saldo van bankrekening met nummer [rekeningnummer] blijkt, zijn verstrekt. Daartoe is overwogen dat verzoeker tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat hij er niet bij stil heeft gestaan dat op de stukken die hij aan [getuige] heeft verstrekt geen saldo stond. Voorts zijn de nadien aangeleverde afschriften van de bankrekening met nummer[rekeningnummer] waarop het saldo wel is vermeld, uitgeprint op 17 juli 2013 en dat is na afloop van de door het college gestelde termijn. Verzoeker heeft deze twee genoemde omstandigheden niet bestreden. De voorzieningenrechter sluit zich daarom aan bij het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat verzoeker geen duidelijkheid heeft gegeven over de stukken die hij aan [getuige] heeft verstrekt. Daarbij wordt nog aangetekend dat verzoeker ook zelf stappen had kunnen nemen om [getuige] als getuige te horen.
4.8.Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag van verzoeker en zijn echtgenote, met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, buiten behandeling te stellen. Wat verzoeker heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.9.Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.