ECLI:NL:CRVB:2014:2156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
11-3696 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving een WAO-uitkering die laatstelijk was vastgesteld op 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzag deze uitkering per 19 mei 2010 naar 25 tot 35% en trok deze per 14 oktober 2010 in, omdat appellante op dat moment voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen die door de (bezwaar)verzekeringsarts waren vastgesteld correct waren en dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de geselecteerde functies. De rechtbank had eerder de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, en de Raad bevestigde dit oordeel. Appellante had in hoger beroep aanvullende beperkingen aangevoerd, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende waren om de geschiktheid voor de functies in twijfel te trekken. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

11/3696 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 mei 2011, 10/2626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Vaessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012. Appellante is verschenen met bijstand van haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Anandbahadour.
Het onderzoek is heropend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.
Partijen hebben hierna een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening van de zaak buiten zitting. Het onderzoek is hierop gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk berekend werd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Bij besluit van 18 maart 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 19 mei 2010 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 14 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2010 gegrond verklaard in die zin dat appellante doorlopend voor
55
tot 65% arbeidsongeschikt wordt bevonden. Bij dit besluit is appellante tevens bericht dat haar WAO-uitkering met ingang van 14 oktober 2010 wordt ingetrokken omdat zij per deze datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 14 oktober 2010, de thans in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op minder dan 15%.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en dat er geen sprake kan zijn van voltijds werken, het werken in wisselende diensten en werken in de nacht. Sinds
17 augustus 2010 is appellante bij GGZ inGeest in behandeling. Appellante heeft een tweetal brieven van 10 maart 2011 van GGZ inGeest in geding gebracht. Appellante is evenzeer van mening dat de bezwaarverzekeringsarts op onjuiste gronden heeft geconcludeerd dat de diagnose whiplash niet op haar van toepassing is, derhalve zijn de beperkingen die de bezwaarverzekeringsarts op die grond heeft laten vervallen ook niet te rechtvaardigen omdat haar medische situatie niet veranderd is.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 10 augustus 2011 gelet op het gestelde in de brieven van 10 maart 2011 van GGZ inGeest alsnog extra beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 19 augustus 2011 gesteld dat deze nadere beperkingen de functie parkeercontroleur niet langer geschikt doen zijn doch dat de overige geselecteerde functies onveranderd voor appellante geschikt zijn en dat het verlies aan verdiencapaciteit onveranderd op minder dan 15% moet worden gesteld.
3.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 20 maart 2013 de geschiktheid van appellante voor de functie bode-bezorger nader besproken, omdat voor appellante door de bezwaarverzekeringsarts een beperking is aangenomen op veelvuldige deadlines of productiepieken.
4.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan de bestreden besluitvorming niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest, gelet op het geheel van de over appellante beschikbare gegevens zoals deze naar voren komen uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen op de punten hitte, beschermende middelen, stof, rook, gassen en dampen, geluidsbelasting, trillingsbelasting, werken met toetsenbord en muis, frequent reiken tijdens het werk, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, hoofdbewegingen maken, lopen, zitten, staan, staan tijdens het werk, boven schouderhoogte actief zijn, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk, tevens zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van stresserende inspanningen, zoals dagelijkse deadlines, hanteren van conflicten en omgaan met sterk wisselende werkomstandigheden. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapporten van 22 juni 2010, 12 augustus 2010, 9 november 2010, 10 augustus 2011, 20 maart 2013 en 18 april 2013 genoegzaam de beperkingen als voor appellante in aanmerking genomen onderbouwd en tevens genoegzaam onderbouwd dat een urenbeperking niet is geïndiceerd.
4.2. Naar aanleiding van de aanpassingen van de bezwaarverzekeringsarts in de FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige nader onderzoek ingesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft alsnog bij de geselecteerde functies de parkeercontroleur laten vervallen maar heeft tevens in zijn rapport van 19 augustus 2011 geconcludeerd dat dit geen relevante wijziging brengt in de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat - uiteindelijk - in het rapport van
19 augustus 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige en in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 maart 2013 inzichtelijk is gemotiveerd dat appellante ondanks de voor haar vastgestelde beperkingen, in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Ook overigens heeft de Raad geen reden om de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet geschikt te achten. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, noch de eerst in hoger beroep ingediende verklaringen, leiden de Raad tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Voor het toewijzen van schadevergoeding is gelet op deze uitkomst geen plaats. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) P. Boer

IJ