ECLI:NL:CRVB:2014:21
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens feitelijk verblijf buiten Amsterdam
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 30 november 2009 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant verbleef regelmatig in Utrecht voor medische behandelingen en gaf dit aan bij de aanvraag om bijstand. Echter, na een onderzoek naar zijn woon- en leefsituatie, werd vastgesteld dat appellant voornamelijk in Utrecht verbleef en niet in Amsterdam, waar hij officieel geregistreerd stond.
De gemeente Amsterdam heeft appellant uitgenodigd voor een gesprek, maar hij verscheen niet, wat leidde tot opschorting van zijn bijstand. Na meerdere gesprekken en het indienen van zevendagen formulieren, concludeerde het college dat appellant zijn hoofdverblijf niet in Amsterdam had. De bijstand werd per 21 juli 2011 ingetrokken, omdat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betwistte dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Hij stelde dat zijn verblijf in Utrecht tijdelijk was en dat hij zijn hoofdverblijf in Amsterdam had willen behouden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij altijd openheid van zaken had gegeven over zijn verblijf in Utrecht. De ingevulde zevendagen formulieren toonden aan dat hij slechts vier dagen in Amsterdam verbleef gedurende de relevante periode. De Raad concludeerde dat appellant niet zijn woonplaats in Amsterdam had en dat het college terecht de bijstand had ingetrokken. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.