In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van appellante, die sinds 3 november 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Rotterdam had de bijstand van appellante per 1 augustus 2012 opgeschort en later ingetrokken, omdat zij niet tijdig de gevraagde adresgegevens had verstrekt. Appellante stelde dat zij niet verantwoordelijk was voor de vertraging in de inschrijving op het juiste adres, omdat haar verhuurder niet meewerkte. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de bijstand niet eerder dan per 15 augustus 2012 kon intrekken, omdat appellante de verplichting had gekregen om haar adresgegevens voor die datum aan te passen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de intrekking per 1 augustus 2012 had bevestigd, en verklaarde het beroep van appellante gegrond. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.922,- bedroegen, en het griffierecht van € 160,- werd vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de termijnen en verplichtingen die aan bijstandsontvangers worden opgelegd.