ECLI:NL:CRVB:2014:2050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
12-1933 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid college voor schade door vertraging bijstandsuitkering na toekenning WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant ontving sinds 23 november 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk had appellant op 1 april 2011 een maatregel opgelegd, waarbij zijn bijstandsuitkering per 1 mei 2011 met 100% werd verlaagd, omdat het college van mening was dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant maakte bezwaar tegen deze maatregel, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 14 juli 2011.

Echter, op 26 juni 2013 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, met ingang van 1 oktober 2010. Dit leidde tot de conclusie dat appellant vanaf die datum geen recht meer had op bijstand ingevolge de WWB. Het college trok daarom de bijstandsverlening in. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet bevoegd was om appellant een maatregel op te leggen, aangezien hij in de te beoordelen periode geen recht op bijstand had.

Het hoger beroep van appellant werd gegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd vernietigd. De Raad herroept het besluit van 1 april 2011 en oordeelt dat het college aansprakelijk is voor de schade die appellant heeft geleden door de vertraging in de betaling van zijn bijstandsuitkering over mei 2011. Het college moet deze schade, bestaande uit wettelijke rente, vergoeden, voor zover deze schade niet al is vergoed door de nabetaling van de WW-uitkering. Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.

Uitspraak

12/1933 WWB-PV
Datum uitspraak: 27 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 februari 2012, 11/6893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: J.T.P. Pot
Ter zitting is appellant, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.J.M. Codrington.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het besluit van 14 juli 2011;
  • herroept het besluit van 1 april 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van schade, zoals hierna aangeduid, voor zover dit nog niet is vergoed door het Uwv;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.435,-;
  • bepaalt dat het college het door appellant betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 156,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant ontvangt sinds 23 november 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. Bij besluit van 1 april 2011 heeft het college aan appellant een maatregel opgelegd inhoudende een verlaging van de bijstand per 1 mei 2011 met 100% gedurende één maand (te beoordelen periode), omdat naar het oordeel van het college appellant verwijtbaar werkloos is geworden en om die reden een beroep op de bijstand moet doen. Bij besluit van 14 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het college het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant op 26 juni 2013 met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend met ingang van 1 oktober 2010. Nu appellant recht had op een WW-uitkering, bestond er geen recht op bijstand ingevolge de WWB vanaf 1 oktober 2010. Het college heeft in verband hiermee de bijstand ingetrokken. Gelet op het feit dat appellant in de te beoordelen periode geen recht op bijstand had, was het college niet bevoegd appellant een maatregel op te leggen.
Het hoger beroep is gegrond, de aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen en, zelf in de zaak voorziende, het besluit van 1 april 2011 herroepen.
Dit betekent dat het college aansprakelijk is voor de schade die appellant geleden heeft ten gevolge van de vertraging in de betaling van zijn bijstandsuitkering over de maand mei 2011. Het college dient deze schade, bestaande uit de wettelijke rente, te vergoeden, voor zover deze schade niet reeds vergoed is door de nabetaling van de WW-uitkering.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J.T.P. Pot (getekend) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

HD