ECLI:NL:CRVB:2014:2039
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op basis van de vaststelling dat appellanten een gezamenlijke huishouding voeren. Appellanten, die ongehuwd zijn, woonden sinds 30 november 2004 samen. Na een onderzoek in 2007 werd vastgesteld dat er geen gezamenlijke huishouding was, en werd aan beide appellanten AOW-pensioen toegekend als ongehuwden. Echter, na een herhalingsonderzoek in 2011 concludeerde de Svb dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot de herziening van hun AOW-pensioen per 1 maart 2011.
De appellanten gingen in beroep tegen de besluiten van de Svb, maar de rechtbank verklaarde hun beroepen ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat er geen gezamenlijke huishouding was, omdat niet aan het zorgcriterium was voldaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb voldoende bewijs had geleverd voor de wederzijdse zorg tussen appellanten, zoals blijkt uit hun financiële afspraken en gezamenlijke huishoudelijke taken. De Raad bevestigde dat de appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg die verder ging dan een zakelijke relatie.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 juni 2014, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.