ECLI:NL:CRVB:2014:2027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
12-2540 AKW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag wegens verblijf van kinderen bij moeder in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van tweevoudige kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die gehuwd is geweest met de moeder van zijn kinderen, ontving kinderbijslag voor vier kinderen die sinds 18 februari 2006 in Marokko wonen. De Svb heeft na onderzoek geconcludeerd dat de kinderen bij hun moeder in Marokko wonen en heeft daarom de kinderbijslag herzien van tweevoudige naar enkelvoudige kinderbijslag, met terugvordering van een bedrag van € 11.100,44 aan teveel betaalde kinderbijslag.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de Svb eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de kinderen tot het huishouden van de moeder behoorden. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de moeder tijdelijk in Marokko verbleef en dat de kinderen niet tot haar huishouden behoorden. De Raad heeft vastgesteld dat de feitelijke situatie bepalend is en dat de kinderen op hetzelfde adres als de moeder verbleven, wat in beginsel betekent dat zij tot haar huishouden behoren.

De Raad heeft echter ook geoordeeld dat de Svb niet voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval en dat de herziening van de kinderbijslag over de periode van het eerste kwartaal van 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2010 niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad heeft de Svb opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en daarbij het beleid dat geldt voor herziening en terugvordering toe te passen. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke woonsituatie en de verplichtingen van de Svb om zorgvuldig om te gaan met herzieningen van uitkeringen.

Uitspraak

12/2540 AKW-T
Datum uitspraak: 6 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
29 maart 2012, 11/3606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.M. van Galen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Galen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is gehuwd geweest met [betrokkene]. Hun kinderen [R.], geboren
[in ] 1990, [Z.], geboren [in ] 1991, [A.], geboren [in ] 1994 en [I.], geboren [in ] 1997, wonen vanaf 18 februari 2006 in Marokko. Nadien heeft appellant tweevoudige kinderbijslag ontvangen voor deze kinderen. Volgens opgave van appellant wonen de kinderen in Casablanca en is zijn zus hun verzorgster.
1.2. In het kader van het zogenaamde ‘integraal onderzoek AKW 16+’ heeft de Svb de sociaal attaché verbonden aan de Nederlandse ambassade te Rabat onderzoek laten verrichten naar het onderwijs volgen en het uitwonend zijn van de kinderen. De bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 9 november 2009.
1.3. Bij besluit van 22 december 2010 heeft de Svb het recht op tweevoudige kinderbijslag voor de vier kinderen vanaf het derde kwartaal van 2007 herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor tweevoudige kinderbijslag, omdat de kinderen bij hun moeder in Marokko wonen. Bij besluit van eveneens 22 december 2010 is een bedrag van € 11.100,44 aan teveel betaalde kinderbijslag van appellant teruggevorderd. Namens appellant is tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.4. Gedurende de bezwaarprocedure heeft de sociaal attaché aanvullend onderzoek verricht, waarvan de bevindingen en conclusies zijn neergelegd in een rapport van 13 april 2011. Appellant heeft diverse documenten ingebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat de moeder niet bij de kinderen verbleef.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 1 september 2011 is het bezwaar tegen zowel het herzienings- als het terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard. De Svb heeft bij beslissing op bezwaar van 22 september 2011 (bestreden besluit) te kennen gegeven dat de beslissing op bezwaar van 1 september 2011 wordt ingetrokken. Het bezwaar is alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard, in zoverre dat het recht op tweevoudige kinderbijslag ten behoeve van de kinderen [A.] en [I.] ten onrechte over het tweede en derde kwartaal van 2010 is herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag. De herziening vanaf het derde kwartaal van 2007 tot en met het eerste kwartaal van 2010 is wel in stand gebleven. Als gevolg hiervan is bij een afzonderlijk besluit van eveneens 22 september 2011 het terugvorderingsbedrag aangepast. Namens appellant is hiertegen bezwaar gemaakt.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het aangepaste terugvorderingsbesluit van 22 september 2011 als onderdeel van het bestreden besluit moet worden beschouwd. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant ter zitting erkend dat de kinderen in de periode in geding bij hun moeder hebben verbleven op hetzelfde adres in Marokko. De kinderen behoorden dan ook tot het huishouden van de moeder, waardoor er geen recht op tweevoudige kinderbijslag bestond. De Svb heeft het recht op tweevoudige kinderbijslag mogen herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag, nu appellant de Svb niet heeft ingelicht over het verblijf van de moeder bij de kinderen. De ten onrechte betaalde kinderbijslag heeft de Svb van appellant mogen terugvorderen.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kinderen tot het huishouden van de moeder behoorden. De moeder is met toestemming van de Svb op 27 maart 2006 naar Marokko vertrokken om haar zieke dochter te bezoeken. In Marokko is de moeder ziek geworden en kon daarom niet terugkeren naar Nederland. Zij verbleef weliswaar op hetzelfde adres als de kinderen, maar dat betekent niet dat de kinderen reeds daarom tot haar huishouden zijn gaan behoren. De moeder verbleef namelijk in een aparte kamer, werd daar verzorgd door een verpleegster en was nauwelijks aanspreekbaar voor haar kinderen. De zus van appellant was ook in de periode in geding de verzorgster van de kinderen. Verder voert appellant aan dat hij de Svb meerdere malen heeft meegedeeld dat de moeder tijdelijk in Marokko bij haar kinderen verbleef. Appellant wijst in dit verband op de brief van 12 december 2008 en op de ter zitting van de Raad ingebrachte brief van 3 juli 2007.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geding de vraag of appellant over de periode van het derde kwartaal van 2007 tot en met het eerste kwartaal van 2010 recht heeft op tweevoudige kinderbijslag en niet (slechts) op enkelvoudige kinderbijslag. In dit verband is van belang of de kinderen in deze periode tot het huishouden van de moeder behoorden. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dan is in geding de vraag of de Svb terecht heeft besloten over de gehele periode in geding de aan appellant toegekende tweevoudige kinderbijslag te herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag en de ten onrechte betaalde kinderbijslag terug te vorderen.
4.2.
Blijkens vaste rechtspraak van de Raad is voor het antwoord op de vraag of de kinderen uitwonend waren dan wel behoorden tot het huishouden van - in dit geval - de moeder de feitelijke situatie bepalend. Het feitelijk samenwonen is bepalend. Niet in geschil is dat de moeder op hetzelfde adres bij haar kinderen in Marokko verbleef. Dit betekent in beginsel dat de kinderen tot haar huishouden behoorden. De omstandigheid dat de moeder zich bij haar kinderen in Marokko heeft gevoegd en dat zij daar noodgedwongen langer dan gepland heeft moeten verblijven, kan niet leiden tot de conclusie dat, ondanks het feitelijk samenwonen, geen sprake is van één huishouden. Het veelal verblijven van de moeder in een aparte kamer binnen dezelfde woning vormt geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
4.3.1.
Met betrekking tot de vraag of de Svb terecht heeft besloten de aan appellant toegekende tweevoudige kinderbijslag over de gehele periode in geding te herzien in een recht op enkelvoudige kinderbijslag wordt het volgende van belang geacht.
4.3.2.
Uit artikel 14a, eerste lid, van de AKW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 14a van de AKW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.3.3.
De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Voorts wordt met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of er sprake is van kennelijke onredelijkheid hecht de Svb belang aan:
- de mate waarin aan de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt;
- de mate waarin aan de Svb een verwijt kan worden gemaakt;
- de mate waarin de herziening met volledige terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering daadwerkelijk ingrijpend is in het dagelijkse leven van de betrokkene. De Raad heeft al eerder geoordeeld dat deze beleidsregels niet in strijd komen met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, waaronder voornoemde wettelijke bepalingen, het beginsel van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel.
4.3.4.
Het betoog van appellant dat hij al zijn verplichtingen jegens de Svb is nagekomen, wordt niet gevolgd. Bij brief van 22 maart 2006 heeft de moeder van de kinderen de Svb om toestemming gevraagd om vanaf 27 maart 2006 tot 9 april 2006 in Marokko te verblijven wegens een bezoek aan haar zieke dochter. Dit verblijf is vervolgens gecontinueerd tot aan de terugkeer naar Nederland op 10 februari 2010, terwijl appellant daar niet (tijdig) melding van heeft gemaakt. Zo heeft appellant op de formulieren ‘onderhoudsverklaring kinderbijslag’ van 13 oktober 2007 niet opgegeven dat de moeder op hetzelfde adres als de kinderen woont en is nadien blijkens de formulieren ‘onderhoudsverklaring kinderbijslag’ ontkennend geantwoord op de vraag of het kind bij de andere ouder woont.
4.3.5.
Met betrekking tot de toepassing van het door de Svb op grond van artikel 3:4 van de Awb gevoerde beleid is ter zitting door de vertegenwoordiger van de Svb te kennen gegeven dat de brief van appellant van 12 december 2008, waarin melding wordt gemaakt van het verblijf van de moeder bij de kinderen in Marokko, aanleiding had moeten vormen voor nader onderzoek naar het recht op tweevoudig kinderbijslag. De Svb kan hierin een verwijt worden gemaakt en om deze reden kan de herziening vanaf het eerste kwartaal van 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2010 niet in stand blijven en is een matiging van de herziening tot de helft over die kwartalen op zijn plaats, aldus de Svb.
4.3.6.
Namens appellant is ter zitting een brief van 3 juli 2007 gericht aan de Svb ingebracht waarin onder meer het (gedwongen) verblijf van de moeder bij de kinderen wordt meegedeeld en waarin wordt gevraagd of dit verblijf van invloed is op het recht op tweevoudige kinderbijslag. Appellant verbindt hieraan de conclusie dat de Svb aldus vanaf die datum op de hoogte kon zijn van de verblijfssituatie van de moeder. De Svb heeft gedurende de schorsing van de behandeling ter zitting nader onderzoek gedaan naar deze brief. De Svb heeft vervolgens te kennen gegeven dat in het digitale systeem geen brief van 3 juli 2007 is aangetroffen. Wel is uit dat systeem gebleken dat appellant op 5 juli 2007 het loket van de Svb heeft bezocht. Uit het daarvan opgemaakte rapport blijkt dat appellant een vraag had over het recht op tweevoudige kinderbijslag van [I.] in verband met het volgen van onderwijs.
4.3.7.
Gelet op het nader door de Svb ter zitting ingenomen standpunt, zoals neergelegd in 4.3.5, dient te worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de herziening over de periode vanaf het eerste kwartaal van 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2010 en de daarmee gepaarde terugvordering, niet berust op een deugdelijke motivering. Appellant wordt echter niet gevolgd in zijn stelling dat de Svb het op grond van artikel 3:4 van de Awb gevoerde beleid reeds vanaf de brief van 3 juli 2007 in zijn voordeel dient toe te passen. Appellant heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat deze brief is ontvangen door de Svb. Uit het rapport klantcontact van 5 juli 2007 kan niet worden opgemaakt dat appellant deze brief heeft verzonden en evenmin kan daaruit worden afgeleid dat de kwestie omtrent het recht op tweevoudige kinderbijslag in verband met het verblijf van de moeder in Marokko aan de orde is gesteld.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor in 4.3.5 tot en met 4.3.7 is geoordeeld vloeit voort dat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.
De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet, de Svb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Svb dient over de periode vanaf het eerste kwartaal van 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2010 toepassing te geven aan het op grond van artikel 3:4 van de Awb gevoerde beleid en daarbij aan te geven welke consequenties dat heeft voor de herziening en terugvordering.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de Svb op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D.E.P.M. Bary

TM