ECLI:NL:CRVB:2014:1972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-3851 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen intrekking bijstandsuitkering wegens overschrijding bezwaartermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de bijstand van de appellant ingetrokken omdat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn partner. De appellant had zijn bezwaar te laat ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar. De Raad oordeelde dat er geen verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn was, omdat de appellant niet tijdig zijn adreswijziging had doorgegeven aan de gemeente. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om zijn woonsituatie te melden, vooral gezien de waarschuwingen die hij had ontvangen over de sluiting van zijn woning. De door de appellant aangevoerde omstandigheden werden niet als voldoende beschouwd om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/3851 WWB
Datum uitspraak: 10 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
29 mei 2013, 12/7085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2014. Namens appellant is verschenen mr. Leijser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woonde met zijn toenmalige partner [G.] op het adres [naam adres 1] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Zij ontvingen bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
G heeft op de inkomstenverklaring van april 2012 vermeld dat zij die maand echtscheiding heeft aangevraagd en dat zij op 24 april 2012 verhuist naar het adres [naam adres 2] te [woonplaats]. Het college heeft vervolgens op 26 april 2012 een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van G.
1.3.
De burgemeester van Tilburg heeft bij besluit van 27 april 2012 aan Stichting TBV Wonen (TBV), de eigenaar van de woning van appellant op het uitkeringsadres, een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet. TBV is daarbij gelast de woning van appellant met ingang van 28 mei 2012 te sluiten en voor een periode van drie maanden afgesloten te houden.
1.4.
Bij besluit van 23 mei 2012 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
26 april 2012 ingetrokken. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant vanaf die datum geen recht meer heeft op bijstand naar de norm voor gehuwden omdat hij duurzaam gescheiden leeft. Het college heeft appellant voorts meegedeeld dat hij een nieuwe aanvraag (om bijstand) dient in te dienen.
1.5.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het college aan G met ingang van 26 april 2012 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.6.
Bij faxbericht van 9 augustus 2012 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 mei 2012.
1.7.
Bij besluit van 15 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Daaraan is mede ten grondslag gelegd dat niet gebleken is dat appellant in de periode dat hij gedwongen was zijn woning te verlaten aan de gemeente een andere verblijfplaats dan wel postadres heeft doorgegeven.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant heeft daaraan, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant wist niet dat er een heronderzoek gestart was en evenmin dat vervolgens zijn bijstandsuitkering was ingetrokken. Appellant werd op het gebied van wonen en financiën door de Stichting Maatschappelijke Opvang Midden-Brabant (Traverse) begeleid in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Traverse, die ook G begeleidde, heeft contact onderhouden met de casemanager van de gemeente Tilburg. Appellant heeft vervolgens vertrouwd op de gedane mededelingen van Traverse naar aanleiding van deze contacten. Deze mededelingen hadden betrekking op het heronderzoek naar het recht op bijstand van appellant en G, gegevens die G aan het college diende te verstrekken en splitsing van de gezamenlijke bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Appellant was door Traverse geadviseerd om nader bericht van de gemeente af te wachten. Appellant heeft voorts vertrouwen ontleend aan de diverse brieven die het college heeft verstuurd naar het adres van G, omdat deze brieven aan de familie Schollen-Gerardo waren gericht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Niet in geschil is dat het college het besluit van 23 mei 2012 op dezelfde datum heeft verzonden naar het uitkeringsadres en dat appellant het bezwaar van 9 augustus 2012 na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken heeft ingediend.
4.3.
Tussen partijen is daarom uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of de overschrijding van de bezwaartermijn ingevolge artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar is. De door appellant aangevoerde omstandigheden kunnen niet leiden tot de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het op de weg van appellant lag om, toen hij de woning op het uitkeringsadres verliet, zijn adreswijziging aan betrokken instanties zoals het college door te geven. Bovendien rustte op hem ingevolge artikel 17 van de WWB de verplichting om het college onverwijld in kennis te stellen van deze wijziging van zijn woonsituatie. Als hij onmiddellijk na zijn vertrek uit deze woning een wijziging in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Tilburg had doorgegeven, had mogelijk sprake kunnen zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant heeft zijn adreswijziging echter niet eerder dan 15 juni 2012 aan de GBA doorgegeven. Bovendien was appellant al eind april 2012 gewaarschuwd dat zijn woning een maand later zou worden gesloten en had hij toen al maatregelen kunnen treffen. Anders dan appellant heeft aangevoerd kan hij geen vertrouwen ontlenen aan de gedane mededelingen van Traverse. Deze mededelingen zien op de toekenning van bijstand en niet op de vraag of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant kan evenmin vertrouwen ontlenen aan de diverse brieven van het college aan het adres van G. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat het in de aanhef van zijn brieven van 23 mei 2012 en
30 mei 2012 aan G, waarbij zij is aangeduid als familie en met de naam van appellant en haar eigen naam, gaat om een kennelijke verschrijving en dat deze brieven gelet op de strekking betrekking hebben op G. Bovendien kan appellant uit deze brieven niet een verwachting ontlenen die maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Uit het voorgaande volgt dat het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 mei 2012 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.F. Bandringa en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.C. Oomkens

HD