ECLI:NL:CRVB:2014:1959
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van periodieke uitkering op grond van de Wuv als nabestaande van een vervolgde
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) aan appellante, die als nabestaande van een vervolgde werd aangemerkt. De zaak kwam voort uit een beroep dat appellante had ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar uitkering werd ingetrokken. Appellante had eerder gekozen om als duurzaam gescheiden levend te worden aangemerkt, na de opname van haar echtgenoot in een AWBZ-instelling vanwege dementie. De Raad oordeelde dat verweerder appellante onvoldoende had voorgelicht over de gevolgen van deze keuze voor haar aanspraken op de Wuv. De Raad concludeerde dat appellante, indien zij adequaat was voorgelicht, een andere keuze zou hebben gemaakt. De intrekking van de uitkering werd daarom als onterecht beschouwd, en het beroep van appellante werd gegrond verklaard. De Raad vernietigde het bestreden besluit en herstelde de toekenning van de uitkering, met de mogelijkheid van schadevergoeding voor wettelijke rente. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante.