ECLI:NL:CRVB:2014:1957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-3233 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor een vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen omdat de medische noodzaak voor de verhuizing ontbrak. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van de appellant, die voortkwamen uit oorlogsgeweld, niet voldoende waren om de aanvraag te rechtvaardigen.

De appellant had eerder een toeslag voor levensondersteuning ontvangen, maar zijn verzoek om verhuiskosten werd afgewezen op basis van een advies van de geneeskundig adviseur A.J. Maas. Deze adviseur concludeerde dat de psychische toestand van de appellant was verbeterd en dat er geen medische noodzaak was voor een verhuizing. De Raad nam ook in overweging dat de appellant geen significante problemen had met zijn huidige woonomgeving en dat er geen ernstige sociale factoren waren die een verhuizing noodzakelijk maakten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten, omdat er geen ernstige causale aandoening was die een belangrijke factor vormde voor de noodzaak tot verhuizing. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en wees de aanvraag voor vergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

13/3233 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 12 juni 2014
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 mei 2013, kenmerk BZ01540898 (bestreden besluit). Dit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Appellant is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is geboren in 1940 in het toenmalige Nederlands-Indië. Bij besluit van verweerder van 2 mei 2011 is erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo op grond van het getuige zijn van de executie van Indonesische vrouwen door Japanners tijdens de Bersiap-periode. Aanvaard is dat de psychische klachten (PTSS) van appellant een gevolg zijn van deze gebeurtenis (en andere gebeurtenissen). Voor de hart- en vaatklachten en allergische klachten van appellant is dit causaal verband niet aanvaard. Aan appellant zijn met ingang van 1 juli 2008 een toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden en voorzieningen toegekend.
2.
In juni 2012 heeft appellant een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten aangevraagd. Hierbij heeft hij vermeld dat zijn grote woning vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten niet meer geschikt is voor hem en dat hij wil verhuizen naar een appartement. Bij besluit van 21 september 2012 heeft verweerder hierop afwijzend beslist op de grond dat er geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid aanwezig is voor een verhuizing. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Blijkens de gedingstukken heeft verweerder ten behoeve van het primaire besluit advies ingewonnen bij de geneeskundig adviseur A.J. Maas, arts, die een persoonlijk onderhoud met appellant heeft gehad en informatie heeft ingewonnen bij zijn huisarts en behandelend cardioloog. Deze arts achtte de psychische klachten van appellant ten opzichte van 2011 verbeterd. De voornaamste klachten zijn moeheid en prikkelbaarheid. Ondanks de moeheid is er nu een normale dagvulling en verveelt appellant zich nooit. Hij onderhoudt weer sociale contacten, gaat erop uit (regelmatig boodschappen doen, wandelen, fietsen) en hij kookt. Hij heeft geen problemen met traplopen. Vermeld is dat appellant zich prettig voelt in de buurt waar hij al lang woont. Hij wil in principe ook in dezelfde buurt blijven wonen. Deze arts heeft geconcludeerd dat er geen medisch noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid is om te verhuizen.
3.2.
In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat zijn geestelijke gezondheidstoestand wordt beïnvloed door zijn lichamelijke conditie en dat de verhouding met een buurvrouw ernstig is verstoord door overlast tijdens een verbouwing, hetgeen ook spanningen meebrengt. De geneeskundig adviseur R.J. Roelofs heeft zich na herbeoordeling aangesloten bij de bevindingen en conclusies van de arts Maas.
3.3.
Gezien de voorhanden zijnde medische gegevens voldoet appellant niet aan de criteria voor vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten, nu de medische noodzaak voor een verhuizing op grond van zijn causale psychische klachten ontbreekt. Er is ook niet gebleken dat er dusdanig ernstige problemen waren met de buurvrouw dat dit tot (blijvende) verergering van de psychische klachten van appellant heeft geleid. Integendeel: er was sprake van een verbetering ten opzichte van het medisch onderzoek in 2011. Bij de aanvraag en het persoonlijk onderhoud met de arts Maas heeft appellant die overlast niet genoemd en ook in de informatie van de behandelend psychotherapeut worden deze problemen niet genoemd.
3.4.
Voor toekenning van een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten hanteert verweerder de voorwaarde dat sprake moet zijn van een ernstige causale aandoening die een belangrijke factor is in de noodzaak voor verhuizing, in combinatie met een medische noodzaak voor verhuizing op grond van niet causale aandoeningen. Appellant heeft geen beperkingen voor traplopen en ook overigens is er geen noodzaak tot verhuizing op grond van lichamelijke klachten. De sociale factoren zijn evenmin toereikend om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen. Aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming is dus niet voldaan.
3.5.
Gezien hetgeen onder 3.3 en 3.4 is overwogen is terecht geweigerd een vergoeding of tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten te verstrekken en moet het beroep ongegrond worden verklaard.
4.
Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) A.C. Oomkens

HD