ECLI:NL:CRVB:2014:1956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-3049 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had een aanvraag ingediend voor een vergoeding of tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten, omdat hij in zijn huidige woning, die niet op de begane grond ligt, problemen ondervond met het bereiken van zijn woning. De aanvraag werd afgewezen op basis van het beleid dat een vergoeding alleen kan worden toegekend als de medische klachten van de appellant een verhuizing noodzakelijk maken.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 1999 was erkend als burger-oorlogsslachtoffer met blijvende psychische invaliditeit. In augustus 2012 diende hij zijn aanvraag in, maar deze werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat zijn woning ongeschikt was. Na een verhuizing naar een woning op de begane grond, werd het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. De geneeskundig adviseur had gerapporteerd dat niet voldaan was aan de beleidscriteria voor de toekenning van een vergoeding.

De Raad overwoog dat de verweerder voldoende onderzoek had gedaan naar de medische situatie van de appellant en dat er geen medische noodzaak of wenselijkheid was voor de verhuizing. De Raad volgde de appellant niet in zijn stelling dat het onderzoek onzorgvuldig was, en concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De uitspraak eindigde met de verklaring dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

13/3049 WUBO
Datum uitspraak: 12 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 mei 2013, kenmerk BZ01541705 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1938, is bij besluit van 24 juni 1999 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de van de Wubo. Daarbij is aangenomen dat bij hem sprake is van blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het door hem ondergane oorlogsgeweld.
1.2. In augustus 2012 heeft appellant een vergoeding voor dan wel een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten aangevraagd. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat om zijn woning te kunnen bereiken drie trappen moeten worden genomen en dat twee zussen en een broer daartoe fysiek niet meer in staat zijn. Als zijn familie hem niet meer zou bezoeken, zou dat volgens appellant een ernstige toename van zijn psychische klachten kunnen betekenen. De aanvraag is bij besluit van 24 september 2012 afgewezen, op de grond dat niet is gebleken dat de woning voor appellant zelf ongeschikt is.
1.3. Per 1 oktober 2012 is appellant verhuisd naar een woning die op de begane grond is gelegen. Geneeskundig adviseur G.L.G. Kho heeft naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar medische informatie ingewonnen bij de behandelende artsen en heeft op 23 april 2013 gerapporteerd dat niet is voldaan aan de beleidscriteria voor toekenning van een vergoeding voor dan wel een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten. Het bezwaar is vervolgens bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Verweerder hanteert als beleid dat een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten kan worden toegekend als de causale medische klachten een verhuizing naar een andere (adequate) woning noodzakelijk maken. Voor het toekennen van een tegemoetkoming geldt
- kort gezegd - de voorwaarde dat sprake is van een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing medisch noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken.
2.2.1.
Appellant heeft naar voren gebracht dat het bestreden besluit op een onzorgvuldig onderzoek berust. Daarbij heeft hij erop gewezen dat in de bezwaarfase weliswaar een medisch advies is ingewonnen, maar dat is nagelaten om een gericht onderzoek te doen naar de woonsituatie van appellant en naar het emotionele belang dat het contact met zijn broers en zussen voor hem heeft. Verder is volgens appellant onvoldoende onderzoek gedaan naar de beperkingen die hij ondervindt in verband met zijn lichamelijke klachten.
2.2.2.
De Raad volgt appellant hierin niet. In de primaire besluitvormingsfase is op basis van de door appellant verstrekte informatie geconcludeerd dat hij niet in aanmerking komt voor de gevraagde voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten. Voor zover moet worden gezegd dat het onderzoek hiermee onvolledig is geweest, is dit gebrek in de bezwaarfase hersteld. Op 30 januari 2013 heeft de gemachtigde van appellant, mr. Van Berkel, telefonisch toegelicht waarom de verhuizing volgens appellant medisch noodzakelijk was. Daarbij is ook ingegaan op het belang voor appellant bij het kunnen onderhouden van contacten met zijn broers en zussen. Vervolgens heeft geneeskundig adviseur Kho gerichte medische informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant en bij de behandelend longarts en uroloog. Daarmee heeft verweerder een voldoende zorgvuldig onderzoek verricht.
2.3.
Kho heeft in het onder 1.3 genoemde rapport vermeld dat appellant zelf nog voldoende mobiel was en in staat was om zijn familieleden te bezoeken, zodat er geen gevaar bestond voor vereenzaming. Verder blijkt volgens Kho uit de verkregen medische informatie niet van psychische en/of lichamelijke klachten die het bewonen van de woning onmogelijk maakten. Met dit rapport is het standpunt van verweerder dat een medische noodzaak dan wel een medisch-sociale wenselijkheid voor de verhuizing van appellant ontbrak, voldoende onderbouwd. Uit de beschikbare medische informatie ziet de Raad niet naar voren komen dat verweerder de medische beperkingen van appellant onjuist heeft ingeschat. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om ten gunste van appellant van het onder 2.1 omschreven beleid af te wijken.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) A.C. Oomkens

HD