ECLI:NL:CRVB:2014:1956
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had een aanvraag ingediend voor een vergoeding of tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten, omdat hij in zijn huidige woning, die niet op de begane grond ligt, problemen ondervond met het bereiken van zijn woning. De aanvraag werd afgewezen op basis van het beleid dat een vergoeding alleen kan worden toegekend als de medische klachten van de appellant een verhuizing noodzakelijk maken.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 1999 was erkend als burger-oorlogsslachtoffer met blijvende psychische invaliditeit. In augustus 2012 diende hij zijn aanvraag in, maar deze werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat zijn woning ongeschikt was. Na een verhuizing naar een woning op de begane grond, werd het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. De geneeskundig adviseur had gerapporteerd dat niet voldaan was aan de beleidscriteria voor de toekenning van een vergoeding.
De Raad overwoog dat de verweerder voldoende onderzoek had gedaan naar de medische situatie van de appellant en dat er geen medische noodzaak of wenselijkheid was voor de verhuizing. De Raad volgde de appellant niet in zijn stelling dat het onderzoek onzorgvuldig was, en concludeerde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De uitspraak eindigde met de verklaring dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder veroordeling in proceskosten.