ECLI:NL:CRVB:2014:1954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
13-2729 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag om WUBO-uitkering

Op 12 juni 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een herhaalde aanvraag om een WUBO-uitkering had ingediend. De aanvraag was afgewezen omdat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had gepresenteerd die aanleiding gaven om het eerdere besluit van 28 juli 2009 te herzien. De appellant, geboren in 1935, had eerder in 2008 een aanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn bezwaar daartegen was ongegrond verklaard. In zijn herhaalde aanvraag in mei 2012 stelde hij nieuwe gebeurtenissen voor, waaronder zijn getuigenis van een bombardement en andere incidenten uit de Tweede Wereldoorlog. De Raad oordeelde dat deze nieuwe feiten niet voldoende waren om aan te tonen dat de appellant direct betrokken was bij de genoemde gebeurtenissen, en dat deze gebeurtenissen niet onder de werking van de Wubo konden worden gebracht. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de aanvraag met terughoudendheid moest plaatsvinden, en dat de appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die het eerdere besluit in een nieuw licht plaatsten. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad.

Uitspraak

13/2729 WUBO
Datum uitspraak: 12 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 april 2013, kenmerk BZ01566375 (bestreden besluit). Dit besluit betreft de uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1935, heeft in 2008 een aanvraag ingediend in het kader van de Wubo. Daarbij heeft hij melding gemaakt van diverse gebeurtenissen die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben voorgedaan. Deze aanvraag is bij besluit van 17 maart 2009 afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij besluit van 28 juli 2009 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat wat betreft een aantal gebeurtenissen directe betrokkenheid van appellant niet is komen vast te staan, terwijl de overige door appellant genoemde gebeurtenissen niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. Het door appellant tegen het besluit van 28 juli 2009 ingestelde beroep is bij uitspraak van de Raad van 18 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2. In mei 2012 heeft appellant opnieuw een aanvraag in het kader van de Wubo ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 7 december 2012 afgewezen. Het bezwaar daartegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding zijn om het besluit van 28 juli 2009 te herzien.
2.
De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of appellant feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Diverse door appellant genoemde gebeurtenissen zijn door verweerder al beoordeeld bij het besluit van 28 juli 2009. Het gaat hierbij onder meer om beschietingen in de Meppelerstraat te Zwolle en bombardementen op een electriciteitscentrale in Zwolle. Aan het besluit van 28 juli 2009 ligt ten grondslag dat directe betrokkenheid van appellant bij deze gebeurtenissen niet is bevestigd. Verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat appellant in het kader van zijn aanvraag in mei 2012 geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op basis waarvan moet worden aangenomen dat wel sprake is geweest van directe betrokkenheid.
2.3.
Verder zijn bij het besluit van 28 juli 2009 de volgende gebeurtenissen beoordeeld: het ‘voetbalincident’ (het getuige zijn van lijkschennis), het afvuren van losse flodders op zijn vriend Cor Bouwman, het vinden van menselijke resten, alsmede het na afloop van een fusillade zien van de slachtoffers, van wie er één nog in leven was. Het besluit van 28 juli 2009 berust op het standpunt dat deze gebeurtenissen niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht, aangezien geen sprake is geweest van directe confrontatie met excessief geweld. Met verweerder is de Raad van oordeel dat appellant bij zijn aanvraag in mei 2012 over deze gebeurtenissen geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat zij wel onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht.
2.4.
Bij de aanvraag van mei 2012 heeft appellant als nieuwe gebeurtenis gemeld dat hij in november 1943, nadat een Duits jachtvliegtuig een noodlanding had gemaakt, met zijn vriend Cor Bouwman ter plaatse is gaan kijken. Zij waren er volgens appellant toen getuige van dat de piloot, die ernstig was verbrand en uit het vliegtuig was gehaald, ter plekke overleed. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat van deze gebeurtenis geen bevestiging is verkregen buiten de eigen verklaring van appellant. De Raad onderschrijft dit standpunt.
2.5.1. Appellant heeft bij de aanvraag van mei 2012 verder als nieuwe gebeurtenis naar voren gebracht dat hij een bombardement heeft meegemaakt in de wijk Bollebieste te Zwolle.
2.5.2.
Verweerder voert het beleid dat het meemaken van bombardementen of zware beschietingen wordt aanvaard als gebeurtenis in de zin van de Wubo als sprake is van directe betrokkenheid daarbij. Indien de aanvrager zelf niet lichamelijk is getroffen, worden in ieder geval in aanmerking genomen de afstand van betrokkene tot de inslagen, of al dan niet sprake was van een zwaar bombardement of frontsituatie, de plaats waar betrokkene zich bevond tijdens de inslagen (in een schuilkelder, in huis of op straat), alsmede de materiële schade en/of slachtoffers in de directe omgeving.
2.5.3.
Volgens verweerder staat op zichzelf vast dat op 15 december 1944 een bombardement heeft plaatsgevonden waarbij onder meer de wijk Bollebieste is getroffen, maar niet is gebleken dat appellant daarbij direct betrokken is geweest. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat de ouderlijke woning van appellant op ongeveer 500 meter was gelegen van de wijk Bollebieste en dat niet duidelijk is geworden waar appellant zich ten tijde van het bombardement bevond. Verder heeft verweerder van belang geacht dat appellant geen melding heeft gemaakt van slachtoffers of grote materiële schade. De Raad onderschrijft het standpunt van verweerder dat niet is gebleken van directe betrokkenheid zoals omschreven onder 2.5.2.
2.6.
Verder heeft appellant bij zijn aanvraag van mei 2012 melding gemaakt van de ontploffing van een munitieschip op 28 april 1943 in het Zwartewater, waarbij alle ruiten in Zwolle zijn gesneuveld. De Raad volgt verweerder in het standpunt dat ook wat deze gebeurtenis betreft niet is gebleken van directe betrokkenheid daarbij van appellant.
2.7. Tot slot heeft appellant bij zijn aanvraag van mei 2012 als nieuwe gebeurtenis gemeld dat hij en zijn vriend Cor Bouwman de afvoersluiter van een met benzine gevulde Duitse tankauto hebben opengedraaid. De Raad onderschrijft het standpunt van verweerder dat deze gebeurtenis niet onder de werking van de Wubo kan worden gebracht.
2.8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) A.C. Oomkens

HD