ECLI:NL:CRVB:2014:1905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
12-6316 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor passend werk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De appellant, die sinds 13 juli 2009 arbeidsongeschikt was door psychische en lichamelijke klachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de appellant, ondanks zijn lage IQ, meer dan 10 jaar op de reguliere arbeidsmarkt had gewerkt. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van de appellant. De informatie die de appellant in hoger beroep had overgelegd, waaronder een rapport van een psycholoog, werd niet als betrouwbaar beschouwd. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De Raad benadrukte dat er geen nieuwe medische gegevens waren die aanleiding gaven voor nader onderzoek naar de geschiktheid van de appellant voor de geduide functies. De uitspraak werd gedaan door C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier G.J. van Gendt.

Uitspraak

12/6316 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
26 oktober 2012, 12/2 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats]appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C.A.M. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door een tolk en mr. B.B. van Meersbergen, een kantoorgenoot van
mr. Van der Meer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.
Op 13 juli 2009 is appellant uitgevallen voor zijn werkzaamheden als loods medewerker met psychische en lichamelijke klachten. Bij besluit van 27 juni 2011 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van 11 juli 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met zijn medische beperkingen geschikt is voor werkzaamheden in passende functies. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 2 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.2.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen dat zij appellant hebben gezien en op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd, waaronder een brief van GZ-psycholoog [naam]van 23 maart 2012, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
2.3.
In dit verband heeft de rechtbank verder nog - kort samengevat - overwogen dat, wat er ook zij van het IQ van appellant, vaststaat dat appellant meer dan 10 jaar in banen op de reguliere arbeidsmarkt werkzaam is geweest en dat de thans aan hem voorgehouden functies qua niveau vergelijkbaar zijn met de eerder door hem verrichten werkzaamheden. De rechtbank ziet daarom, mede gelet op de argumenten van de bezwaarverzekeringsarts, waarbij onder meer gewezen is op het bezit van een rijbewijs en de scholingsgraad, geen aanleiding om een nader onderzoek naar de intelligentie van appellant te gelasten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte, zonder nader onderzoek, geoordeeld dat zijn belastbaarheid niet is onderschat. In de kern heeft appellant hiertoe aangevoerd dat hij, vanwege zijn lage IQ van 55 met bijbehorende referentieleeftijd van een zevenjarige, niet in staat kan worden geacht een van de geduide functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Zoals appellant ter zitting heeft bevestigd, zijn de gronden in hoger beroep beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad kan zich vinden in de - uitgebreide - overwegingen van de rechtbank over de medische grondslag en het daarop gebaseerde oordeel en maakt die tot de zijne. Zoals de bewaarverzekeringsarts, ook in hoger beroep, terecht heeft geconstateerd, heeft psycholoog [naam] het IQ van appellant niet op inzichtelijke - en daarmee niet op betrouwbare wijze - vastgesteld en kan dit IQ daarom niet als maatstaf worden genomen voor (on)geschiktheid voor werken op de reguliere arbeidsmarkt en in de geduide functies. Ook in hoger beroep is dit inzicht niet gegeven. Weliswaar is in hoger beroep nadere informatie overgelegd van de huisarts van appellant, maar deze bevat geen nieuwe medische gegevens. Ook met het zorgplan van de [bedrijf]wordt dit inzicht niet gegeven en bovendien ziet de hierin gegeven informatie niet op de datum in geding. Gelet op de overige zich in het dossier bevindende informatie over onder meer het opleidingsniveau en het werkverleden van appellant, ziet ook de Raad geen aanleiding voor het gelasten van een nader medisch onderzoek naar het IQ van appellant.
4.4.
Ook overigens zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Aldus uitgaande van de juistheid van de voor appellant geldende medische beperkingen, kunnen de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten en de toelichting van de (bezwaar)arbeidsdeskundige, als voor appellant in medisch opzicht geschikt worden aangemerkt.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) G.J. van Gendt

IJ