ECLI:NL:CRVB:2014:1852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
12-6550 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens onvoldoende medewerking en onduidelijkheid woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deze was afgewezen omdat hij niet had meegewerkt aan het onderzoek naar zijn recht op bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, na zijn detentie, zich had gemeld voor bijstand en had verklaard bij zijn zus in Amsterdam te wonen. Echter, de Dienst Werk en Inkomen (DWI) kon appellant niet bereiken voor een onderzoek naar zijn woon- en leefsituatie, omdat hij niet op de oproepen was verschenen.

De Raad heeft overwogen dat het aan de appellant is om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn situatie. De appellant had niet aangetoond dat hij niet bij zijn zus inwoonde, ondanks zijn verklaring. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat de appellant niet had voldaan aan zijn medewerkingsverplichting. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de termijnen voor oproeping niet onevenredig kort waren. De Raad benadrukte dat het risico van het niet ontvangen van oproepen voor rekening van de appellant komt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was, omdat de appellant niet voldoende had meegewerkt aan het onderzoek. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6550 WWB
Datum uitspraak: 26 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 november 2012, 12/1984 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant]te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014. Voor appellant is
M.A. Plomp-van der Leede, vrijwilliger gevangenenzorg Nederland, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting. Ter zitting is het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nader met elkaar in overleg te treden. Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 6 december 2011 heeft appellant zich, na een periode van detentie, gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft verklaard bij zijn zus in te wonen aan de [adres]te Amsterdam.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. Op 27 december 2011 hebben medewerkers van de afdeling handhaving van de DWI een bezoek gebracht aan het door appellant opgegeven woonadres. Omdat niemand thuis was, hebben de medewerkers een oproep voor appellant in de brievenbus gedaan om de volgende dag op
28 december 2011 op het kantoor van de DWI te komen met medeneming van legitimatie en bankafschriften. Nadat appellant zonder bericht niet op de afspraak was gekomen, is hij dezelfde dag opgeroepen voor een gesprek op 30 december 2011, later gewijzigd in 2 januari 2012. Ook op 2 januari 2012 is appellant niet naar het kantoor van de DWI gekomen.
1.3.
Vervolgens heeft het college bij besluit van 4 januari 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit), de aanvraag om bijstand van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn recht op bijstand door niet op de oproepen van de DWI te reageren. Als gevolg hiervan is het recht op bijstand niet vast te stellen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het college op de hoogte was van het feit dat appellant niet kon slapen op het adres van zijn zus, maar dat adres heeft opgegeven als postadres. Van zijn zus heeft hij nooit gehoord over de oproepen van de DWI. Na zijn detentie had appellant problemen en was hij moeilijk bereikbaar. Kennelijk was dat bekend, want het college heeft appellant voor het intakegesprek in verband met de aanvraag telefonisch uitgenodigd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de termijnen voor oproeping niet onevenredig kort waren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven over onder meer zijn woon- en leefsituatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Appellant heeft tijdens het intakegesprek op 16 december 2011 gezegd dat hij bij zijn zus inwoont. Uit het verslag van de intake komt niet naar voren dat appellant daar niet zou slapen en heel weinig zou verblijven. Evenmin blijkt uit dat verslag dat appellant moeilijk bereikbaar is. Appellant heeft zijn beroepsgrond ter zake niet verder onderbouwd. Zoals uit 4.1 volgt is het aan appellant om volledige openheid van zaken te geven en de nodige duidelijkheid te verschaffen. Dat appellant de oproepen van de DWI niet van zijn zus heeft gekregen, dient voor zijn risico te blijven.
4.3.
Ook de grond dat de termijnen voor oproeping te kort zijn, treft geen doel. Hiertoe is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 31 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1806) het bijstandverlenend orgaan er in beginsel van mag uitgaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van de betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Indien de betrokkene deze voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde post niet heeft ontvangen, komt dit voor zijn risico.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M. Sahin

HD