4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), zoals dat ten tijde in geding voor betrokkene gold, luidt als volgt: ‘De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om, indien de feitelijke opgedragen werkzaamheden ten minste één jaar afwijken van een hem in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 opgedragen functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld over de behandeling van deze aanvraag.’
4.1.2. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de - op artikel 6, negende lid, van het Bbp gebaseerde - Trfp maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud bedoeld in artikel 6, negende lid, van het Bbp, aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.1.3. Op grond van artikel 4, aanhef en onder c, van de Trfp wijst het bevoegd gezag de aanvraag om functieonderhoud af indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Trfp niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
4.1.4. Appellant heeft, onder verwijzing naar de onder 1.3 genoemde bepaling in de Kaders, aangevoerd dat betrokkene louter werkzaamheden heeft uitgevoerd in het kader van haar re-integratie en dat deze werkzaamheden niet als basis kunnen dienen voor de beoordeling van de aanvraag functieonderhoud. Appellant wordt niet gevolgd in dit betoog. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in aanmerking moet worden genomen dat betrokkene tijdens haar re-integratie werkzaamheden verrichtte, waarmee zij zich al sinds 2002 in toenemende mate is gaan bezighouden. In 2008 besteedde zij daaraan een aanzienlijk deel van haar werktijd. In het kader van het re-integratietraject is betrokkene deze werkzaamheden meer structureel en frequent gaan verrichten. Het re-integratietraject heeft dan ook niet tot gevolg gehad dat zij per augustus 2009 andere werkzaamheden ging uitvoeren dan zij daarvoor al deed, slechts de focus is verlegd.
4.1.5. Nu de bepaling in de Kaders ziet op de situatie dat medewerkers in het kader van hun re-integratie tijdelijk andere werkzaamheden zijn gaan verrichten dan de werkzaamheden die zij daarvoor verrichten, is deze bepaling, gelet op hetgeen onder 4.1.4 is overwogen, in dit geval niet van toepassing. Dit brengt mee dat de Raad, anders dan de rechtbank, niet toekomt aan de vraag of de hardheidsclausule, zoals opgenomen in artikel 7 van de Trfp, moet worden toegepast.
4.1.6. Appellant heeft er terecht op gewezen dat het bij de beantwoording van de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving, een slechts terughoudende toets niet op haar plaats is nu de beantwoording van die vraag, volgens vaste rechtspraak van de Raad, zich moet richten op de vaststelling van feiten (21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588). 4.1.7. De Raad kan appellant echter niet volgen in zijn opvatting dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar werkzaamheden tijdens de referteperiode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 niet wezenlijk afwijken van de voor haar geldende functie en in samenhang daarmee de voor haar geldende functiebeschrijving. Op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de conclusie gerechtvaardigd dat betrokkene in die periode gedurende ten minste een jaar werkzaamheden verrichtte die in ieder geval voor een substantieel deel betrekking hadden op huiselijk en eergerelateerd geweld.
4.1.8. Appellant heeft voorts gewezen op de analyse van de werkzaamheden die hij naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene heeft opgesteld. Deze verwijzing kan appellant niet baten. De onder 4.1.7 genoemde werkzaamheden kunnen niet onder de functiebeschrijving worden geschaard en dienen dan ook apart te worden vermeld.
4.1.9. Reeds uit hetgeen onder 4.1.4 tot en met 4.1.8 is overwogen volgt dat appellant de aanvraag om functieonderhoud ten onrechte heeft afgewezen. De overige in hoger beroep aangevoerde gronden kunnen daarom buiten bespreking blijven.
4.1.10. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
4.2.Appellant heeft bij het nadere besluit de functietypering van betrokkene aangepast en daarin opgenomen dat de rechercheonderzoeken deels zijn gericht op huiselijk en/of eergerelateerd geweld. De Raad is van oordeel dat met deze aanpassing de onder 4.1.7. genoemde werkzaamheden afdoende in de functietypering zijn beschreven. Hieruit volgt dat dit besluit in rechte stand kan houden; het beroep tegen dat besluit dient ongegrond te worden verklaard.