ECLI:NL:CRVB:2014:1847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
13-744 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige non-actiefstelling en herplaatsingskandidatuur van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de non-actiefstelling van appellante en haar aanwijzing als herplaatsingskandidaat door de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum (AMC). Appellante, die sinds 1977 in dienst was, werd op 28 maart 2011 op non-actief gesteld en als herplaatsingskandidaat aangewezen. Dit besluit volgde op kritiek van leidinggevenden over haar functioneren, waarbij werd gesteld dat zij niet voldeed aan de nieuwe functie-eisen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het AMC niet had voldaan aan de voorwaarden voor een ongeschiktheidsontslag. De Raad benadrukte dat ongeschiktheid moet worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen en dat appellante niet voldoende was aangesproken op haar functioneren. De Raad concludeerde dat de non-actiefstelling en de aanwijzing als herplaatsingskandidaat niet rechtsgeldig waren, omdat het AMC niet had aangetoond dat appellante niet over de vereiste kwaliteiten beschikte en haar niet de kans had gegeven om zich te verbeteren.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het AMC, herstelde de situatie van appellante en veroordeelde het AMC tot het vergoeden van de kosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en het bieden van verbeterkansen aan ambtenaren voordat tot ontslag of non-actiefstelling wordt overgegaan.

Uitspraak

13/744 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2012, 11/5247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van Bestuur van het Academisch Medisch Centrum - Universiteit van Amsterdam (AMC)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A. Koolmees hoger beroep ingesteld.
Het AMC heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. M.G. van der Vliet-Blokziel, advocaat. Het AMC heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C. Beukenkamp, advocaat, en mr. K. Kiljan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is op 22 augustus 1977 als [naam functie] in dienst getreden van de rechtsvoorganger van het AMC. Na verloop van tijd is zij werkzaamheden gaan verrichten als [naam functie A]. Na een functiewaardering is zij per 1 januari 2003 geplaatst op de functie van [naam functie B], met salarisschaal 10. Met ingang van 15 april 2009 is zij bij het nieuwe bedrijfsbureau B/H/I/JK geplaatst als [naam functie C] (stafadviseur B), eveneens met schaal 10.
1.2.
Medio 2009 heeft de toenmalige leidinggevende H kritiek geuit op het functioneren van appellante. Zij heeft te kennen gegeven dat de ontwikkelingen binnen de divisie JK van de [naam functie C] een andere deskundigheid vragen dan voorheen. Zij miste bij appellante voldoende zelfstandigheid, helikopterview en sturend vermogen. Bovendien werden regelmatig deadlines overschreden. De op 1 maart 2010 aangetreden nieuwe leidinggevende E heeft vanaf april 2010 dezelfde kritiek naar voren gebracht en tevens gewezen op de vele fouten die appellante maakte. E heeft geprobeerd om appellante door middel van ‘coaching on the job’ naar het vereiste niveau te brengen. In een evaluatie op 8 juni 2010 heeft hij geconcludeerd dat appellante dit niveau niet heeft behaald en naar zijn inschatting in de nabije toekomst ook niet zal behalen. Hij gaf appellante een allerlaatste kans om aan te tonen dat hij ongelijk had en bood haar externe begeleiding aan bij het zoeken naar een passende functie. In een gesprek op 4 augustus 2010 heeft hij onder meer aangegeven dat, welke opleiding nog geboden zou worden, dit naar zijn oprechte mening slechts frustraties zal opleveren en niet de beoogde resultaten. Appellante zou haar functie moeten neerleggen. Nadien hebben partijen nog gesproken over plaatsing elders in de organisatie en over opleidingsmogelijkheden ter verbetering van de positie van appellante op de arbeidsmarkt, echter zonder resultaat.
1.3.
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het AMC appellante per 15 april 2011 op non-actief gesteld en haar met ingang van die datum voor een periode van twaalf maanden aangewezen als herplaatsingskandidaat. Daarbij is aangekondigd dat, behoudens herplaatsing of eventuele verlenging van de herplaatsingstermijn, met ingang van 1 april 2012 ontslag zal worden verleend wegens ongeschiktheid voor de eigen functie, subsidiair op andere gronden als bedoeld in artikel 12.12 van de CAO Universitair Medische Centra (CAO‑UMC).
1.4.
Bij besluit van 29 september 2011 (bestreden besluit) heeft het AMC het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en de ingangsdatum van een eventueel ontslag nader bepaald op 15 juli 2012.
1.5.
Bij besluiten van 28 juni 2012 en 5 december 2012 heeft het AMC de herplaatsingstermijn verlengd, laatstelijk tot 1 maart 2013.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Bij besluit van 30 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 mei 2013, heeft het AMC appellante per 1 maart 2013 ontslagen. Daarover is thans nog een beroepsprocedure aanhangig bij de rechtbank. Het ontslag maakt dus geen deel uit van de deze procedure in hoger beroep. Deze heeft alleen betrekking op het op non‑actief stellen en op de aanwijzing als herplaatsingskandidaat.
3.2.
Ingevolge artikel 12.11, eerste lid, aanhef en onder e, van de CAO‑UMC voor zover hier van belang kan de werkgever de medewerker ontslag verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de door hem beklede functie, anders dan op grond van ziels of lichaamsgebreken. In het derde lid is bepaald dat de werkgever, voordat hij daartoe overgaat, nagaat of binnen zijn gezagsbereik herplaatsing van de medewerker in een passende functie mogelijk is.
3.3.
Een aanwijzing als herplaatsingskandidaat, zoals hier aan de orde, kan (onder meer) plaatsvinden als de ambtenaar vanwege de ongeschiktheid niet in zijn bestaande functie wordt gehandhaafd. Zij mag dan ook alleen plaatsvinden indien aan de voorwaarden voor het verlenen van een ongeschiktheidsontslag is voldaan.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar (CRvB 20 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU1926).
3.5.
Aan deze maatstaf is hier voldaan. De gedingstukken laten duidelijk zien dat appellante, ondanks haar inzet en werklust, niet langer voldeed aan de eisen die aan haar werden gesteld. Ter zitting is naar voren gekomen dat die eisen zwaarder waren dan voorheen. Met de komst van nieuwe leidinggevenden en de vorming van het nieuwe bedrijfsbureau, begin 2009, is een wijze van werken ingevoerd die méér van appellante vergde dan vroeger, met name wat betreft overzicht over de materie, coördinatie van werkzaamheden en pro‑actief optreden. Alles bij elkaar moest de functie voortaan op een hoger niveau worden uitgeoefend. Deze zwaardere eisen mochten echter redelijkerwijs aan appellante worden gesteld. Zij passen binnen de in 2004 vastgestelde beschrijving van de normfunctie Stafadviseur B, in welke functie appellante onder wisselende functiebenamingen vanaf 2003 werkzaam is geweest.
3.6.
Naar vaste rechtspraak is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie, anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (CRvB 18 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL9739). Dit is alleen anders in bijzonder sprekende gevallen, waarin de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en/of instelling te beschikken dat het geven van een verbeterkans niet zinvol is (CRvB 4 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6906).
3.7.
Niet in geschil is dat appellante haar functie van 2003 tot begin 2009 naar tevredenheid heeft vervuld, uitgaande van de eisen die toen werden gesteld. Het AMC heeft de functie-eisen aangescherpt en ook mogen aanscherpen, maar niet zonder appellante naar behoren in staat te stellen om alsnog de kennis en de vaardigheden te verwerven die zij miste om de omslag te kunnen volgen. Dat iedere poging daartoe bij voorbaat tot mislukken was gedoemd, is niet aannemelijk geworden. Appellante beschikt over diploma's op HBO‑niveau, en daarmee over een werk en denkniveau dat op zichzelf in voldoende mate aan de functie-eisen beantwoordt. Weliswaar lijkt de draagwijdte van de omslag niet echt tot haar te zijn doorgedrongen, maar daarbij hebben ook communicatieproblemen en een zekere botsing van karakters met de leidinggevende(n) een rol gespeeld. Men zat niet op dezelfde golflengte en praatte in wezen langs elkaar heen. Onder deze omstandigheden had het AMC niet mogen volstaan met coaching door uitgerekend de leidinggevende en het in algemene termen aanbieden van een opleiding of assessment, maar had deskundige begeleiding voor appellante moeten zoeken en haar zonodig bepaalde trainingen of cursussen moeten opdragen. Het enkele maanden "coachen on the job" door E, hoe goed ook bedoeld, kan in dit geval niet als een voldoende verbeterkans worden aangemerkt.
3.8.
Uit het vorenstaande volgt dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor een ongeschiktheidsontslag en daarom evenmin aan de voorwaarden voor aanwijzing als herplaatsingskandidaat. Gelet op de samenhang tussen die aanwijzing en het op non-actief stellen van appellante, opdat zij haar functie niet langer zou uitoefenen, houdt ook de non-actiefstelling in rechte geen stand. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen dus voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 28 maart 2011 herroepen. Dit betekent tevens dat appellante aanspraak heeft op de in het bezwaarschrift gevraagde kosten van het bezwaar. Deze worden hierna in de kostenveroordeling opgenomen.
3.9.
De besluiten tot verlenging van de herplaatsingstermijn worden op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het geding betrokken. Gelet op de onder 3.8 omschreven uitkomst ontvalt aan deze besluiten de grondslag. Zij komen daarom evenzeer voor vernietiging in aanmerking.
4.
De Raad acht termen aanwezig om het AMC met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten van appellante tot een bedrag groot € 974, in bezwaar, € 1.117,50 in beroep en € 974, in hoger beroep, in totaal € 3.165,50, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 17,24 aan reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 september 2011 gegrond en vernietigt dit
besluit;
- herroept het besluit van 28 maart 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde besluit van 29 september 2011;
- vernietigt de besluiten van 28 juni 2012 en 5 december 2012;
- veroordeelt het AMC in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.182,74;
- bepaalt dat het AMC aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 384,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD