ECLI:NL:CRVB:2014:1734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
13-6460 WAJONG-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep inzake WAJONG-uitkering

Op 16 mei 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13/6460 WAJONG-V. Deze uitspraak betreft een verzet tegen een eerdere beslissing van de Raad van 28 maart 2014, waarin het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was bijgeschreven op de rekening van de Raad, ondanks dat appellant een aangetekende brief had ontvangen waarin een termijn van vier weken was gesteld.

Appellant, vertegenwoordigd door C.M.H. van der Velden-Bentvelsen, heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak. In het verzet is gebleken dat appellant niet in verzuim is geweest, wat betekent dat de eerdere uitspraak van de Raad niet op de juiste gronden was genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het verzet gegrond is, waardoor de eerdere uitspraak van 28 maart 2014 vervalt.

De Raad heeft besloten het onderzoek voort te zetten in de stand waarin het zich bevond, zonder dat er aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet. De uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van griffier J.A. Achterberg, en is openbaar uitgesproken op 16 mei 2014.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 mei 2014
13/6460 WAJONG-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 november 2013, 13/2140 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 28 maart 2014 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellant heeft C.M.H. van der Velden-Bentvelsen verzet gedaan.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 28 maart 2014 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 27 januari 2014 gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is gestort, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet is gebleken dat appellant niet in verzuim is geweest. Het verzet is daarom gegrond.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 28 maart 2014 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) J.A. Achterberg

JL