ECLI:NL:CRVB:2014:1674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
13-5946 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand; niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken gronden

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Appellante heeft op 19 april 2013 beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2013, waarbij haar bijstand met ingang van 1 januari 2011 werd ingetrokken en een bedrag van € 3.553,70 werd teruggevorderd. De rechtbank Midden-Nederland heeft in haar uitspraak van 2 augustus 2013 het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen gronden van beroep bevatte en de termijn voor herstel van dit verzuim ongebruikt was verstreken.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk gronden heeft ingediend binnen de hersteltermijn, maar dit is niet onderbouwd met bewijs. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het beroepschrift van 19 april 2013 inderdaad geen gronden bevatte en dat appellante niet heeft aangetoond dat zij de gronden op 17 mei 2013 tijdig heeft ingediend. De Raad heeft ook overwogen dat appellante geen verzoek om uitstel heeft gedaan en dat zij toestemming heeft verleend om de behandeling van haar beroep ter zitting achterwege te laten.

De Raad concludeert dat de rechtbank in redelijkheid heeft kunnen besluiten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het hoger beroep van appellante slaagt niet, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5946 WWB
Datum uitspraak: 13 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 augustus 2013, 13/2221 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014, waar appellante niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 15 juni 2011, gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 mei 2011 tot een bedrag van € 3.553,70 van appellante teruggevorderd.
1.2.
Appellante heeft op 19 april 2013 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij brief van 23 april 2013 heeft de rechtbank appellante in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden van het beroep mee te delen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van 19 april 2013 geen gronden van beroep bevat en dat de door de rechtbank gegeven termijn voor herstel van dit verzuim ongebruikt is verstreken.
3.
In hoger beroep heeft appellante primair aangevoerd dat zij wel degelijk binnen de gegeven hersteltermijn gronden heeft ingediend. Zij heeft de gronden op 17 mei 2013 afgegeven aan de centrale balie van de rechtbank. Subsidiair heeft zij betoogd dat de rechtbank haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over het verzuim.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep te bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het beroep, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Niet in geschil is dat het door appellante ingediende beroepschrift van 19 april 2013 geen gronden van beroep bevat. Voorts staat vast dat de rechtbank appellante bij brief van 23 april 2013 op het verzuim heeft gewezen, haar in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen en haar heeft gewezen op de consequenties van het niet tijdig voldoen aan het verzoek. Appellante heeft niet onderbouwd met bijvoorbeeld een ontvangstbevestiging dat zij de gronden van beroep op 17 mei 2013 aan de centrale balie van de rechtbank heeft afgegeven. Dit betekent dat de gronden van beroep niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn ingediend, zodat de rechtbank bevoegd was om het beroep met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3.
Gelet op de subsidiaire grond van appellante ligt de vraag voor of de rechtbank in redelijkheid van de bevoegdheid om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren gebruik heeft kunnen maken. Appellante heeft binnen de haar gegeven hersteltermijn in het geheel niet gereageerd. Zij heeft ook geen nader uitstel gevraagd voor het indienen van de gronden. In een situatie als deze biedt de Awb geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat de rechtbank haar na afloop van de hersteltermijn eerst in de gelegenheid had moeten stellen op het vastgestelde verzuim te reageren. Daarbij komt dat appellante toestemming heeft verleend de behandeling van haar beroep ter zitting achterwege te laten. Gelet hierop heeft de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) S.K. Dekker

HD