ECLI:NL:CRVB:2014:1652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
13-3030 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 26 juli 2011 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn kamer in een begeleid wonen traject. Het college had deze aanvraag afgewezen, met de motivatie dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om te reserveren voor de inrichtingskosten vanuit de inrichtingsnorm. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de kosten van woninginrichting in beginsel uit het inkomen moeten worden voldaan, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een aparte bijstandsverlening rechtvaardigden.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep verworpen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het openbaar is gedaan zonder dat partijen aanwezig waren.

Uitspraak

13/3030 WWB
Datum uitspraak: 13 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2013, 12/1220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Gerards, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 1 april 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 26 juli 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In verband met zijn verblijf in de kliniek van [A] (stichting) ontvangt hij bijstand naar de norm bij verblijf in een inrichting (inrichtingsnorm). Per 1 januari 2012 heeft appellant een deels gemeubileerde en gestoffeerde kamer betrokken in het kader van het begeleid wonen traject van de stichting.
1.2.
Op 22 december 2011 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de (gedeeltelijke) inrichting van zijn kamer. Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2012 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dat deze kosten moeten worden betaald uit het inkomen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van deze regel af te wijken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij, onder verwijzing naar wat door hem in bezwaar en beroep naar voren is gebracht, aangevoerd dat hij niet in staat was om van de inrichtingsnorm te reserveren voor de gevraagde kosten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard op grond van, samengevat, de volgende overwegingen. De kosten van woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit het ter beschikking staande inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij van de inrichtingsnorm niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten. De beroepsgrond dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval verlening van bijzondere bijstand rechtvaardigt, slaagt derhalve niet.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2014.
(getekend) M. Hillen
(getekend) S.K. Dekker

IJ