Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bepaalt dat het college het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die van 15 november 2005 tot 1 april 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De zaak kwam aan het licht na een anonieme melding dat appellante samenwoonde met appellant. Na een onderzoek door de gemeente Heerenveen, dat onder andere dossieronderzoek en waarnemingen omvatte, besloot het college op 9 juni 2011 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellanten maakten bezwaar, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank Leeuwarden oordeelde dat het beroep van appellante ongegrond was, maar verklaarde het beroep van appellant gegrond, wat leidde tot een vernietiging van het bestreden besluit voor appellant. Appellanten gingen in hoger beroep tegen deze uitspraak. In hoger beroep werd vastgesteld dat appellant tijdig bezwaar had gemaakt, wat de Raad in zijn beoordeling meenam. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellanten in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden, op basis van objectieve criteria en de verklaringen van appellanten en buurtbewoners.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van het oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant. De Raad veroordeelde het college tot betaling van proceskosten aan appellant, die in totaal € 1.748,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van de objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de waarde van verklaringen afgelegd aan sociale rechercheurs.