ECLI:NL:CRVB:2014:1584
Centrale Raad van Beroep
- Herziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
Op 8 mei 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 13-270 WUV, waarin verzoeker om herziening heeft verzocht van een eerdere uitspraak van de Raad van 20 januari 2011, met nummer 10/940 WUBO. Het verzoek om herziening is behandeld tijdens een zitting op 27 maart 2014, waar verzoeker aanwezig was, bijgestaan door mr. drs. H.N. Broekzitter. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank was vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel.
De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013 in werking is getreden, maar dat op deze zaak het recht van toepassing blijft zoals dat gold vóór deze datum. De Raad heeft de voorwaarden voor herziening uiteengezet, zoals beschreven in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze voorwaarden vereisen dat er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener van het verzoek en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij aanspraken wil ontlenen aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, omdat zijn psychische klachten sinds 1976 invaliderend zijn. De Raad heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen ontdekken die voldoen aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 8:88 Awb. De Raad heeft eerder vastgesteld dat er pas in mei 2008 sprake was van causale invaliditeit. Het verzoek om herziening is daarom afgewezen, omdat verzoeker met zijn verzoek een hernieuwde discussie wilde voeren op basis van al bekende gegevens, wat niet passend is voor het rechtsmiddel van herziening.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof, en is openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.