ECLI:NL:CRVB:2014:1581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
13-651 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling ingangsdatum van de nieuw vastgestelde uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, geboren in 1935, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant heeft in augustus 2012 een verzoek ingediend om zijn periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) opnieuw vast te stellen. Dit verzoek werd ingewilligd, maar de ingangsdatum van de nieuw vastgestelde uitkering werd vastgesteld op 1 augustus 2012, de datum waarop de aanvraag was ingediend. Appellant was van mening dat hij recht had op een eerdere ingangsdatum, maar de Raad oordeelde dat artikel 59a van de Wuv dwingend recht is en geen ruimte biedt voor een eerdere ingangsdatum dan de datum van de aanvraag.

De Raad heeft vastgesteld dat de informatie over de mogelijkheid tot herbeoordeling van de uitkering in het blad “Aanspraak” van september 2012 was opgenomen, en dat appellant niet eerder op de hoogte was van deze mogelijkheid. De Raad oordeelde echter dat het niet lezen van deze informatie voor rekening van appellant komt. De vertegenwoordiger van verweerder heeft tijdens de zitting ook gewezen op de bijsluiters met mededelingen die tweemaal per jaar aan cliënten worden verstrekt, waarin ook deze mogelijkheid werd vermeld.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van appellant ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de dwingende bepalingen in de wet en de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om op de hoogte te zijn van zijn rechten en mogelijkheden.

Uitspraak

13/651 WUV
Datum uitspraak: 8 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 januari 2013, kenmerk BZ01536783 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Daar is appellant, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1935, ontvangt sinds 1977 een periodieke uitkering op grond van de Wuv.
1.2.
In het blad “Aanspraak” van september 2012 zijn onder andere Wuv-gerechtigden er op gewezen dat zij mogelijk recht hebben op een verhoging van de periodieke uitkering indien de (aanvullende) pensioenen door de pensioenfondsen worden verlaagd. Zo is aangegeven dat, wil men in aanmerking kunnen komen voor een verhoging van de periodieke uitkering, een nieuwe vaststelling van de uitkering kan worden gevraagd en dat deze dan zal worden beoordeeld naar de situatie op het moment van de aanvraag.
1.3.
In augustus 2012 heeft appellant verzocht zijn periodieke uitkering opnieuw vast te stellen. Verweerder heeft dat verzoek ingewilligd en heeft vervolgens bij berekeningsbeschikking van 12 oktober 2012 met ingang van 1 augustus 2012 de uitkering opnieuw vastgesteld. Het bezwaar, gericht tegen de ingangsdatum van de nieuw vastgestelde uitkering, is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder de overweging dat
artikel 59a van de Wuv geen ruimte biedt voor een eerdere ingangsdatum.
2.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 59a, eerste lid, onder a, van de Wuv is bepaald dat op aanvraag van de uitkeringsgerechtigde de uitkering opnieuw wordt vastgesteld indien de opnieuw vast te stellen uitkering ten minste 1 % van de voor de uitkeringsrechtigde geldende grondslag hoger is dan de laatst vastgestelde of aangepaste uitkering. Het tweede lid van artikel 59a van de Wuv schrijft voor dat indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, de opnieuw vastgestelde uitkering ingaat op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.
2.2.
Aangezien de aanvraag door appellant in augustus 2012 is ingediend staat het bepaalde in het tweede lid van art 59a van de Wuv eraan in de weg om aan hem met ingang van een eerdere datum dan 1 augustus 2012 de (verhoogde) uitkering toe te kennen. Het betreft hier dwingend recht. Verweerder mocht daarvan niet afwijken en kon dus geen andere beslissing nemen dan hij heeft gedaan. Dat appellant niet eerder wist van de mogelijkheid om de uitkering opnieuw vast te laten stellen en eerdere meldingen daarover in “Aanspraak” heeft gemist omdat hij het blad niet altijd leest, komt voor zijn rekening en kan aan het voorgaande niet af doen. De vertegenwoordigster van verweerder heeft ter zitting nog gewezen op de bijsluiters met (algemene) mededelingen die tweemaal per jaar aan de cliënten worden verstrekt. Ook via die weg is gewezen op de mogelijkheid van het opnieuw laten vaststellen van de uitkering.
2.3.
Het beroep van appellant moet ongegrond worden verklaard.
3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD