ECLI:NL:CRVB:2014:1578
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar acht uur per week
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1941 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp van vier naar acht uur per week. Dit verzoek was afgewezen door verweerder op basis van het ontbreken van medische noodzaak voor een hogere vergoeding.
De appellant stelde dat zijn fysieke beperkingen, veroorzaakt door een pacemaker en prostaatkanker, niet goed waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gegevens van zijn behandelende artsen. De verweerder had echter een verweerschrift ingediend en stelde dat het bestreden besluit voldoende was onderbouwd op basis van adviezen van geneeskundig adviseurs die informatie hadden ingewonnen bij de behandelend oncoloog en andere artsen.
De Raad overwoog dat, hoewel de appellant 70 jaar oud was en zijn beperkingen door psychische klachten en andere gezondheidsproblemen in aanmerking moesten worden genomen, uit de medische gegevens bleek dat hij nog in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Er was geen sprake van zelfverwaarlozing of chaotisch gedrag, wat een hogere vergoeding zou rechtvaardigen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.