ECLI:NL:CRVB:2014:1578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
13-1419 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar acht uur per week

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1941 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp van vier naar acht uur per week. Dit verzoek was afgewezen door verweerder op basis van het ontbreken van medische noodzaak voor een hogere vergoeding.

De appellant stelde dat zijn fysieke beperkingen, veroorzaakt door een pacemaker en prostaatkanker, niet goed waren ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gegevens van zijn behandelende artsen. De verweerder had echter een verweerschrift ingediend en stelde dat het bestreden besluit voldoende was onderbouwd op basis van adviezen van geneeskundig adviseurs die informatie hadden ingewonnen bij de behandelend oncoloog en andere artsen.

De Raad overwoog dat, hoewel de appellant 70 jaar oud was en zijn beperkingen door psychische klachten en andere gezondheidsproblemen in aanmerking moesten worden genomen, uit de medische gegevens bleek dat hij nog in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Er was geen sprake van zelfverwaarlozing of chaotisch gedrag, wat een hogere vergoeding zou rechtvaardigen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gehouden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/1419 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Israël) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
Datum uitspraak: 8 mei 2014
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 februari 2013, kenmerk BZ01425462 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Appellant is niet verschenen, zoals tevoren was gemeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1941, is erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aan hem zijn verschillende voorzieningen toegekend, waaronder een vergoeding voor ten hoogste vier uur huishoudelijke hulp per week met ingang van 1 mei 2003.
1.2. In augustus 2011 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar acht uur per week. Hierbij heeft hij aangegeven door zijn pacemaker en (de behandelingen van) prostaatkanker belemmerd te worden bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Op deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van
30 december 2011 afwijzend beslist op de grond dat er geen medische noodzaak aanwezig is voor meer dan de al toegekende vergoeding voor vier uur huishoudelijke hulp per week. Het door appellant tegen deze afwijzing gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.
In beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat zijn beperkingen als gevolg van zijn ziekten zijn onderschat, dat hij ten onrechte niet is onderzocht en dat bij het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met alle gegevens van de behandelende artsen.
3.
Van de kant van verweerder is aangevoerd dat het bestreden besluit voldoende is onderbouwd op grond van het advies van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, die informatie heeft ingewonnen bij de behandelend oncoloog en het in bezwaar door de geneeskundig adviseur R. Loonstein, arts, uitgebrachte advies, dat is gebaseerd op informatie van alle behandelende artsen en een persoonlijk onderhoud met appellant.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant was ten tijde van zijn aanvraag 70 jaar, zodat op grond van het door verweerder gehanteerde beleid zowel zijn beperkingen door de psychische klachten ten gevolge van de vervolging als de beperkingen door zijn overige klachten in aanmerking worden genomen.
4.2.
Bij de toekenning van huishoudelijke hulp hanteert verweerder het beleid, voor zover hier van belang, dat in beginsel een dagdeel (vier uur) per week kan worden toegekend voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden. Als er sprake is van uitsluitend psychische klachten ten gevolge van de vervolging, kan verweerder twee dagdelen (acht uur) per week toekennen als er bovendien sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Omdat appellant de 70 jaar is gepasseerd kan in dit geval ook acht uur worden toegekend als hij op grond van het totaal van zijn medische beperkingen niet meer in staat zou zijn lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
4.3.
In elk geval bestond ten tijde van de medische advisering ten behoeve van het bestreden besluit een volledig beeld van de beperkingen van appellant op grond van de gegevens van de behandelende artsen en het persoonlijk onderhoud met appellant. Uit het geheel van de voorhanden zijnde medische gegevens komt naar voren dat appellant, ondanks zijn fysieke beperkingen, nog in staat moet worden geacht lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Er is verder geen sprake van zelfverwaarlozing of chaotisch gedrag als gevolg van de met de vervolging in verband staande psychische klachten.
4.4.
Gelet hierop bestaat voor de toekenning van meer dan een dagdeel huishoudelijk hulp geen medische noodzaak in de onder 4.2 vermelde zin.
4.5.
Het bestreden besluit houdt dus in rechte stand en het beroep wordt ongegrond verklaard.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2014.
(getekend) A. Beuker- Tilstra
(getekend) B. Rikhof
JvC