ECLI:NL:CRVB:2014:1577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
13-1579 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1929 in het voormalige Nederlands-Indië, een verzoek ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Dit verzoek werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat de ervaringen van appellant tijdens de Bersiap-periode niet onder de werking van de Wubo vallen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op dat moment een militaire status had en dat de mishandelingen die hij heeft waargenomen niet zijn gepleegd door of namens de bezettende macht. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 21 februari 2013.

Tijdens de zitting op 27 maart 2014 heeft de Raad de argumenten van appellant en de verweerder gehoord. Appellant heeft gesteld dat hij getuige is geweest van gewelddadige ondervragingen, maar de Raad oordeelde dat deze handelingen niet onder de Wubo vallen, omdat appellant niet op jeugdige leeftijd was geconfronteerd met het geweld en er geen bevestiging was van de gebeurtenissen die hij beschrijft. De Raad heeft ook overwogen dat de beschietingen waar appellant bij betrokken zou zijn geweest niet zijn bevestigd en dat er onvoldoende bewijs was voor zijn directe betrokkenheid bij deze incidenten.

De Raad heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, omdat de omstandigheden van appellant niet voldoen aan de criteria die zijn vastgesteld in de Wubo. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 8 mei 2014.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
In het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak 8 mei 2014

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 februari 2013, kenmerk BZ01488052 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Namens appellant is verschenen mr. Schenkhuizen, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in 1929 geboren in het toenmalige Nederlands-Indië. In augustus 2011 heeft hij verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Hierop heeft verweerder afwijzend beslist bij besluit van 25 april 2012 op de grond dat het meemaken van gewelddadige ondervragingen van Indonesische militairen tijdens de Bersiap-periode niet onder de werking van de Wubo valt, omdat appellant destijds de militaire status bezat.
1.2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat de mishandelingen bij het verhoren van gevangenen, waarvan appellant als Employee Speciale Diensten in burgerdienst van de mariniersbrigade getuige is geweest, niet zijn gepleegd door of namens de bezettende macht en dat appellant hiermee niet op jeugdige leeftijd is geconfronteerd, dat wil zeggen 17 jaar of jonger. Verder is geen bevestiging verkregen van deze gebeurtenis. Ten aanzien van de in bezwaar nog naar voren gebrachte beschietingen is geen bevestiging verkregen van de directe betrokkenheid van appellant daarbij.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Bij de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder f en d, van de Wubo is blijkens de Memorie van Toelichting bij de totstandkoming van dit artikel de leeftijdgrens van 17 jaar of jonger uitdrukkelijk genoemd. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2011:BRO126) ziet deze bepaling verder niet op de situatie waarin het extreme geweld werd gepleegd door Nederlandse militairen. Appellant was als tolk in burgerdienst bij de Mariniersbrigade. Het geweld was dus niet afkomstig van de tegenpartij. Daarmee is geen sprake van handelingen die vergelijkbaar zijn met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter. Dat appellant door zijn werk als tolk moest vrezen voor represailles van de kant van de Indonesische autoriteiten valt evenmin onder de werking van artikel 2 van de Wubo. Niet is gebleken dat appellant als tolk daadwerkelijk werd bedreigd.
2.2.
Dat appellant direct betrokken is geweest bij beschietingen tijdens patrouilles is niet bevestigd. Dat er in het gebied waar appellant zich bevond veel beschietingen van patrouilles plaatsvonden in die periode biedt onvoldoende grondslag om directe betrokkenheid van appellant bij die beschietingen aannemelijk te achten. Overigens blijkt ook uit het relaas van appellant over die beschietingen niet van de voor toepasselijkheid van de Wubo vereiste directe betrokkenheid.
3.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4.
Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof
JvC