ECLI:NL:CRVB:2014:1469

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
12-4629 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering benoeming in de functie van senior rechercheur en toekenning van waarnemingstoelage

In deze zaak gaat het om de weigering van de korpschef van politie om appellante te benoemen in de functie van senior rechercheur, terwijl zij gedurende een bepaalde periode deze functie waarnam. Appellante, werkzaam als rechercheur sinds 21 mei 2005, had van 1 april 2007 tot 24 februari 2009 en van 24 februari 2009 tot 31 december 2011 de werkzaamheden van senior rechercheur uitgevoerd. Voor deze waarnemingen ontving zij een waarnemingstoelage, die door de korpschef in een bestreden besluit werd aangepast. De korpschef oordeelde dat er geen aanleiding was voor een benoeming in de functie van senior rechercheur, gezien de geplande reorganisatie van het Politiebestel en de daarmee samenhangende onzekerheid over de toekomstige organisatie.

Uitspraak

12/4629 AW
Datum uitspraak: 1 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 juli 2012, 11/1351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Zuid, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellante heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2014. Voor appellante is
mr. Dane verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P.C.W. Tummers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is sinds 21 mei 2005 werkzaam als rechercheur Unit Asiel, met
salarisschaal 7. Zij is vanaf 1 april 2007 tot 24 februari 2009 voor 50% belast geweest met de werkzaamheden van senior rechercheur mensenhandel en prostitutie, schaal 8 (senior rechercheur). Vanaf 24 februari 2009 tot 31 december 2011 was zij voor 100% belast met de werkzaamheden van senior rechercheur. Bij besluit van 30 maart 2011 is aan appellante over beide perioden een waarnemingstoelage toegekend, gelijk aan 50% respectievelijk 100% van het verschil tussen schaal 7 en schaal 8.
1.2. Bij besluit van 7 juli 2011 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 maart 2011 gegrond verklaard en bepaald dat de waarnemingstoelage over de periode vanaf 24 januari 2009 tot 31 december 2011 gelijk is aan 100%. Voor een benoeming in de functie van senior rechercheur, in plaats van een waarnemingstoelage, heeft de korpschef echter geen aanleiding gezien. De korpschef heeft overwogen dat zowel het benoemen van een ambtenaar in een bepaalde functie, als het doen uitoefenen van een andere functie bij wijze van waarneming een discretionaire bevoegdheid is. Bij zijn keuze om appellante, bij wijze van waarneming, tijdelijk een andere functie te laten uitoefenen heeft de korpschef meegewogen dat vanwege de geplande reorganisatie van het Politiebestel nog niet inzichtelijk is hoe de structuur van de organisatie er uit zal komen te zien en wat daarvan de personele consequenties zullen zijn. Dat appellante de taken van senior rechercheur al geruime tijd uitvoert, heeft de korpschef niet tot een ander oordeel gebracht.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het opdragen van waarneming een discretionaire bevoegdheid betreft, dat een waarneming naar haar aard een tijdelijk karakter heeft en dat bij beslissingen daaromtrent aan overwegingen van organisatorische aard, zoals de reorganisatie, een grote betekenis toekomt. De rechtbank heeft in dit geval het toekennen van een waarnemingstoelage, in plaats van een benoeming tot senior rechercheur, een aanvaardbare keuze geacht.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de korpschef in redelijkheid niet kon afzien van benoeming in de functie van senior rechercheur, aangezien zij meerdere jaren belast is geweest met de waarneming van deze functie. Voorts heeft appellante betoogd dat zij de waarneming ook na 31 december 2011 heeft voortgezet. Zij heeft daarbij verwezen naar het formulier behorende bij het beoordelingsgesprek van
16 januari 2014.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 17, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie is bepaald dat aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent die bij toepassing van artikel 6, tweede lid, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, voor de duur van die waarneming een toelage kan worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf.
4.2.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit, waarbij aan appellante een waarnemingstoelage is toegekend, in rechte stand houdt. Anders dan het geval was in de uitspraak van de Raad van 25 juli 2013 (ECLI:CRVB:2013:1384), is in deze zaak de waarneming voor een bepaalde tijd opgedragen, namelijk tot 31 december 2011. Appellantes waarneming is daarmee niet afhankelijk gemaakt van de duur van het reorganisatieproces.
Verder heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij ook na 31 december 2011 is belast met de waarneming van de functie van senior rechercheur. De verwijzing naar het formulier bij het beoordelingsgesprek van 16 januari 2014 kan appellante niet baten, nu de korpschef overtuigend heeft toegelicht dat het formulier ten aanzien van de door appellante verrichte werkzaamheden niet juist is ingevuld en het formulier niet is vastgesteld en bekrachtigd. Onder deze omstandigheden hoefde de korpschef geen doorslaggevend gewicht toe te kennen aan het belang van appellante bij een benoeming in de waargenomen functie.
4.3.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en C.H. Bangma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) R. Kooper
(getekend) B. Rikhof

HD