ECLI:NL:CRVB:2014:1427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
13-4667 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaarschrift en gevolgen van adreswijziging

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand over een bepaalde periode. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had het bezwaar van de appellant echter niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zijn post niet tijdig had doorgegeven aan het college, waardoor hij het risico nam dat belangrijke correspondentie hem niet op tijd zou bereiken. De Raad heeft de wettelijke bepalingen omtrent de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in overweging genomen. De Raad concludeert dat de bezwaartermijn correct was berekend en dat het college aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het besluit naar het laatst bekende adres van de appellant te verzenden. De Raad heeft de argumenten van de appellant, dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4667 WWB
Datum uitspraak: 29 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2013, 13/310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Paridon. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 1 maart 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 10 september 2012 heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 24 juni 2011 tot en met 21 december 2011. Daarnaast zijn de kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.612,76 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 29 oktober 2012, door het college ontvangen op 5 november 2012, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 september 2012.
1.4.
Bij besluit van 6 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2012 wegens termijnoverschrijding niet‑ontvankelijk verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (1 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7888) heeft het college aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voldaan als het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene, ook al is dit niet meer het woonadres van betrokkene en heeft betrokkene nagelaten het bestuursorgaan van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Het college heeft het besluit van 10 september 2012 op dezelfde datum verzonden naar het [adres 1] te [woonplaats]. Appellant heeft op 13 september 2010 bij het college aangifte gedaan van zijn verhuizing per die datum van het [adres 1] te [woonplaats] naar het [adres 2] te [woonplaats]. Hieruit volgt dat dit besluit in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat de bezwaartermijn is aangevangen op 11 september 2012 en eindigde op 22 oktober 2012, zodat het college terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift van 29 oktober 2012 tegen het besluit van 10 september 2012, te laat is ingediend.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij feitelijk al vanaf eind augustus 2012 niet meer op het [adres 1] te [woonplaats] verbleef. Volgens appellant is de termijnoverschrijding verschoonbaar, omdat hij zijn buurvrouw heeft verzocht de post veilig te stellen. Zij was echter in de periode van 15 september 2012 tot 22 oktober 2012 afwezig, waardoor het voor hem onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken. Daargelaten wat appellant precies met zijn buurvrouw heeft afgesproken over het afhandelen of doorsturen van voor hem bestemde post, had het op de weg van appellant gelegen om voor adequate postbehandeling te zorgen door deze, bijvoorbeeld door TPG Post, door te laten sturen naar zijn nieuwe adres. Door dat na te laten en van zijn feitelijke verhuizing eind augustus 2012 niet tijdig melding te maken bij het college heeft appellant het risico genomen dat de post hem niet tijdig zou bereiken. De gevolgen daarvan komen voor zijn rekening en risico. Hieruit volgt dat het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2012 terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.T.P. Pot

HD