ECLI:NL:CRVB:2014:140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
12-5683 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering door het Uwv na melding van werkzaamheden door appellante

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontving een WW-uitkering die was gebaseerd op een gemiddelde werkweek van 26 uur. Na een melding van appellante dat zij vier uur per week werkte op basis van een oproepcontract, heeft het Uwv besloten om de WW-uitkering te herzien. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 3.068,19 bruto, dat als onverschuldigd betaalde uitkering werd aangemerkt.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was dat haar werkzaamheden invloed hadden op de hoogte van haar uitkering. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv bevoegd was om eventuele fouten te herstellen en dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zij een te hoge uitkering ontving, gezien haar meldingen en de voorwaarden van de uitkering.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere stellingen, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar beroep op het vertrouwensbeginsel en dat het Uwv de herziening en terugvordering terecht had doorgevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan op 22 januari 2014 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij C.C.W. Lange als rechter en J.C. Hoogendoorn als griffier optraden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

12/5683 WW
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 september 2012, 12/1623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.J. Jacobs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Namens appellante is verschenen mr. Jacobs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 10 februari 2009 met ingang van 13 januari 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In dit besluit is vermeld dat het Uwv bij het vaststellen van de WW-uitkering is uitgegaan van een gemiddelde werkweek van 26 uur en dat appellante, als er niets verandert, een uitkering krijgt tot en met 12 juli 2011.
1.2. Met ingang van 30 maart 2009 is appellante vier uren per week gaan werken op basis van een oproepcontract. Hiervan heeft zij melding gemaakt bij het Uwv.
2.1. Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het Uwv de aan appellante verstrekte WW-uitkering herzien over de periode van 30 maart 2009 tot en met 17 juli 2011 en een bedrag van
€ 3.068,19 bruto als onverschuldigd betaalde uitkering van appellante teruggevorderd.
2.2. Bij besluit van 17 februari 2012 (bestreden besluit) is het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe het volgende overwogen.
3.1.
Vaststaat dat appellante over de periode van 30 maart 2009 tot en met 17 juli 2011 een te hoge WW-uitkering heeft ontvangen. De omstandigheid dat dit is gebeurd omdat het Uwv ten onrechte de melding van appellante niet heeft opgevolgd, maakt dit niet anders. Artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW staat er niet aan in de weg dat het Uwv bevoegd is om eventuele fouten te herstellen.
3.2.
Uit de door het Uwv overgelegde contactgegevens en de overige gedingstukken blijkt niet dat een medewerker van het Uwv appellante heeft gemeld dat haar inkomsten niet van invloed waren op de hoogte van haar uitkering. Appellante heeft desgevraagd te zitting aangegeven dat zij niet meer weet wie de mededeling heeft gedaan en wanneer dit was. Een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel is daarom niet komen vast te staan.
3.3.
Voorts is niet gebleken dat het Uwv het door hem gehanteerde buitenwettelijk begunstigend beleid, zoals neergelegd in de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006, niet consistent heeft toegepast. Het kon appellante redelijkerwijs duidelijk zijn dat zij een te hoog bedrag aan WW-uitkering ontving, aangezien de door haar verrichte werkzaamheden, ondanks haar melding, daarin niet waren verdisconteerd. In het toekenningsbesluit van 10 februari 2009 is immers gemeld dat appellante de uitkering gebaseerd op 26 uur ontvangt zolang er niets in haar situatie wijzigt en niet zolang appellante niet meer dan 40 uur per week gaat werken.
3.4.
Het Uwv heeft de WW-uitkering van appellante dan ook terecht herzien. Nu de terugvordering van te veel betaalde uitkering dwingend is voorgeschreven, is het Uwv gehouden om de teveel betaalde uitkering terug te vorderen. Ten slotte is de rechtbank niet gebleken van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
4.
In hoger beroep heeft appellante in essentie herhaald wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Zo heeft zij haar stelling gehandhaafd dat aan haar is medegedeeld dat de geringe omvang van haar WW-recht, tezamen met de geringe omvang van de werkhervatting, geen consequenties voor haar uitkering zouden hebben. Volgens appellante behoefde het achterwege blijven van een korting geen bevreemding te wekken, omdat er sprake was van een WW-uitkering gebaseerd op slechts 26 uur en een geringe werkhervatting van slechts vier uur. Daarom kon haar redelijkerwijs niet duidelijk zijn dat haar ten onrechte een te hoge uitkering werd verstrekt.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor het van toepassing zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van de aangevallen uitspraak.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Ook in hoger beroep heeft appellante haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet nader toegelicht noch heeft zij met bewijs haar stelling gemotiveerd dat dit beginsel is geschonden. Voorts valt niet in te zien dat een werkhervatting van vier uur gering is noch waarom bij een dergelijke werkhervatting geen herziening en terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering aan de orde zou zijn. Het had appellante bij deze werkhervatting dan ook duidelijk moeten zijn dat haar ten onrechte een te hoge WW-uitkering werd verstrekt.
5.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.C. Hoogendoorn

QH