ECLI:NL:CRVB:2014:1359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-6496 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering na beëindiging WAO-uitkering en beoordeling medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2006 arbeidsongeschikt was, had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. In 2011 werd zijn Ziektewet (ZW) uitkering beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat hij weer geschikt werd geacht voor werk. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond na een onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusie om de ZW-uitkering te beëindigen gerechtvaardigd was. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig was en dat er sprake was van verschillende medische klachten die zijn belastbaarheid zouden beïnvloeden. Hij verwees naar een brief van neuroloog J.C.B. Verheij, waarin werd gesteld dat er pijnklachten waren, maar de neuroloog concludeerde ook dat er geen objectiveerbare afwijkingen waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding gaf voor een ander oordeel. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het Uwv terecht had besloten om de ZW-uitkering te beëindigen. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6496 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 oktober 2012, 12/1378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellant medische stukken ingebracht, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 8 mei 2006 uitgevallen voor zijn werk van maatschappelijk werker als gevolg van psychische en lichamelijke klachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellant met ingang van 5 juni 2006 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant is naast de gedeeltelijke WAO-uitkering een WW-uitkering toegekend. Vanuit die situatie heeft hij zich op 10 maart 2010 ziek gemeld met psychische klachten en heeft het Uwv hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per
7 oktober 2011 beëindigd, omdat hij per die datum weer geschikt werd geacht voor het verrichten van één van de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 oktober 2011. Nadat appellant is onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2012 (bestreden besluit) dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken.
3.1.
Appellant heeft, onder verwijzing naar een brief van Instituut Psychosofia van 6 april 2012, in hoger beroep de gronden herhaald die hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Die komen er, samengevat, op neer dat sprake is van een onvoldoende zorgvuldig en volledig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Appellant heeft verder - kort weergegeven - aangevoerd dat bij hem sprake is van IBS-klachten, een whiplashtrauma en fibromyalgie en dat gezien het klachtenbeeld, zoals dit is genoteerd door onder meer de verzekeringsarts en neuroloog J.C.B. Verheij in zijn brief van 11 juli 2011, zijn belastbaarheid wel moet zijn afgenomen na 10 maart 2010.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 3.2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv appellant terecht met ingang van 7 oktober 2011 geen ZW-uitkering heeft toegekend, en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen (medische) informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel. De brief van Instituut Psychosofia van 6 april 2012 bevat een overzicht van al bekende (medische) stukken. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben deze informatie - voor zover relevant voor de datum in geding - op zorgvuldige wijze meegewogen in hun beoordeling van de belastbaarheid van appellant. Neuroloog Verheij heeft in zijn brief van 11 juli 2011 weliswaar vermeld dat appellant (pijn)klachten heeft, maar komt na aanvullend onderzoek tot de conclusie dat er sprake is van een vrij amorf klachtenpatroon zonder objectiveerbare afwijkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 20 november 2013 ook in deze informatie terecht geen aanleiding gezien om appellant ongeschikt te achten voor een van de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies.
4.3.
Uit overweging 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) E. Heemsbergen

RB