ECLI:NL:CRVB:2014:1359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ZW-uitkering na beëindiging WAO-uitkering en beoordeling medische gegevens
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 2006 arbeidsongeschikt was, had een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. In 2011 werd zijn Ziektewet (ZW) uitkering beëindigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat hij weer geschikt werd geacht voor werk. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond na een onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusie om de ZW-uitkering te beëindigen gerechtvaardigd was. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig was en dat er sprake was van verschillende medische klachten die zijn belastbaarheid zouden beïnvloeden. Hij verwees naar een brief van neuroloog J.C.B. Verheij, waarin werd gesteld dat er pijnklachten waren, maar de neuroloog concludeerde ook dat er geen objectiveerbare afwijkingen waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding gaf voor een ander oordeel. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het Uwv terecht had besloten om de ZW-uitkering te beëindigen. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.