ECLI:NL:CRVB:2014:1356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-5450 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellante, die als verkoopster in een kinderkledingzaak werkte, was op 14 juli 2011 uitgevallen wegens psychische klachten. Na een periode van ziekte ontving zij een Ziektewet-uitkering, maar op 11 januari 2012 concludeerde de verzekeringsarts dat zij weer geschikt was voor haar eigen werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot daarop dat appellante geen recht meer had op de ZW-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing na een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies goed onderbouwd waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat er geen verbetering in haar gezondheid was opgetreden en verwees naar emotionele gebeurtenissen in haar leven. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat het subjectieve oordeel van appellante over haar ongeschiktheid niet voldoende was om haar standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante per 11 januari 2012 weer in staat was om haar arbeid te verrichten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5450 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
28 augustus 2012, 12/556 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 14 juli 2011 uitgevallen voor haar werk als verkoopster in een kinderkledingzaak voor 24-32 uur per week in verband met psychische klachten. Het dienstverband tussen appellante en de werkgever is op 1 september 2011 geëindigd. Appellante is aansluitend een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij onderzoek op 11 januari 2012 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante weer geschikt te achten is voor haar eigen arbeid. Bij besluit van diezelfde datum heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 11 januari 2012 geen recht meer heeft op een
ZW-uitkering.
1.2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 januari 2012. Bij besluit van
8 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 11 januari 2012 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een bezwaarverzekeringsarts van 2 februari 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek en dat de uit dit onderzoek getrokken conclusies voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft overwogen dat van de kant van appellante geen medische informatie is overgelegd die een ander licht werpt op haar gezondheidstoestand per 11 januari 2012 en op eventuele beperkingen die daaruit voortvloeiden voor het verrichten van arbeid.
3.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het onbegrijpelijk is dat zij hersteld is verklaard terwijl er sedert haar ziekmelding geen enkele verbetering in haar gezondheidstoestand is opgetreden. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante er op gewezen dat er in de periode tussen de ziekmelding en de hersteldmelding twee zeer emotionele gebeurtenissen in haar leven hebben plaatsgevonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en hebben op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante met ingang van 11 januari 2012 in staat was tot het verrichten van haar arbeid, zijnde verkoopster in een kinderkledingzaak. De voorhanden zijnde medische informatie biedt geen grond voor een andersluidend oordeel. Zoals de rechtbank terecht heeft opgemerkt, is het subjectieve oordeel van een verzekerde dat hij niet in staat is om zijn werk te doen onvoldoende voor het aannemen van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid. Ook in hoger beroep heeft appellante geen (medische) stukken ingebracht die haar standpunt onderbouwen. Eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellante na de datum in geding dienen bij de beoordeling van de vraag of zij per 11 januari 2012 weer geschikt was voor haar arbeid buiten beschouwing te blijven.
5.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) E. Heemsbergen
IvR