ECLI:NL:CRVB:2014:1355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
12-6417 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek naar arbeidsvermogen van pedagogisch medewerker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een Ziektewet-uitkering ontving. Appellante, voorheen werkzaam als pedagogisch medewerker in een kinderdagverblijf, had zich op 7 maart 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na meerdere onderzoeken door verzekeringsartsen van het Uwv, werd geconcludeerd dat appellante per 1 mei 2012 in staat was om haar werkzaamheden te hervatten. Het Uwv heeft haar vervolgens per die datum niet langer ongeschikt geacht voor haar arbeid.

Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, en dat haar depressie ten tijde van de beoordeling nog niet in remissie was. Ze verzocht de Raad om een deskundige te benoemen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hadden uitgevoerd en dat hun conclusies konden worden gedragen door de beschikbare medische informatie. De Raad hechtte veel waarde aan de rapportages van de verzekeringsartsen en de informatie van PsyQ, waaruit bleek dat appellante op de relevante datum in staat was om haar werk te verrichten. De Raad wees het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen af en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellante werd verworpen.

Uitspraak

12/6417 ZW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
17 oktober 2012, 12/5504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.J. Vis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Appelante is verschenen, bijgestaan door mr. Vis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was voorheen werkzaam als pedagogisch medewerker in een kinderdag verblijf gedurende 24 uur per week. Appellante heeft zich op 7 maart 2011 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2. Na haar ziekmelding is appellante meerdere keren op het spreekuur van een verzekeringsarts gezien. Bij zijn onderzoeken op 19 maart 2012 en
2 mei 2012 heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat op appellante 1 mei 2012 in staat moet worden geacht om werkzaamheden als pedagogisch medewerker in een kinderdag verblijf te verrichten. Bij besluit van 2 mei 2012 heeft het Uwv dienovereenkomstig aan appellante bekend gemaakt dat zij met ingang van 1 mei 2012 niet langer ongeschiktheid wordt geacht voor het verrichten van haar arbeid in de zin van de Ziektewet (ZW).
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 mei 2012. Bij besluit van
29 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 2 mei 2012 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een bezwaarverzekeringsarts van 23 mei 2012.
2.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellantes stelling dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, op de grond dat het Uwv zich niet heeft verstaan met de behandelend sector, verworpen. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien het medisch standpunt van het Uwv voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 2 oktober 2012 voldoende gemotiveerd aangegeven dat de informatie van PsyQ geen aanleiding geeft tot een ander oordeel met betrekking tot de belastbaarheid van appellante op 1 mei 2012.
3.1.
Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusies kan dragen. Appellante heeft daarbij verwezen naar in beroep en hoger beroep overgelegde informatie van PsyQ waaruit volgens appellante kan worden afgeleid dat - anders dan de rechtbank heeft overwogen - de depressie ten tijde van belang nog niet in remissie was. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om het medische onderzoek van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv hebben een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en hebben op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellante met ingang van 1 mei 2012 in staat was tot het verrichten van haar arbeid, zijnde pedagogisch medewerker in een kinderdagverblijf.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt niet ondersteund door in beroep en hoger beroep overgelegde informatie van PsyQ. Uit de brieven van PsyQ van
19 april 2012, 29 juni 2012 en 20 november 2012 volgt dat de depressie van appellante op
16 februari 2012 en 19 april 2012 volledig in remissie was en dat op 23 mei 2012 is geconstateerd dat er sprake was van een terugval. De brief van PsyQ van 17 februari 2014 bevat geen gegevens over de datum in geding en er valt niet uit af te leiden dat het standpunt van de verzekeringsarts van het Uwv over de medische toestand van appellante op 1 mei 2012 onvolledig of onjuist zou zijn. Tegen die achtergrond wordt doorslaggevende betekenis gehecht aan de bevindingen van de verzekeringsarts in zijn rapport van 2 mei 2012, die appellante op die dag heeft onderzocht en geen aanwijzingen heeft geconstateerd voor een depressie. Eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellante na de datum in geding dienen bij de beoordeling van de vraag of zij per 1 mei 2012 weer geschikt was voor haar arbeid buiten beschouwing te blijven. Geen doorslaggevende betekenis wordt toegekend aan de subjectieve opvatting van appellante over haar klachten.
4.4.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals is verzocht door appellante.
4.5.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) E. Heemsbergen
IvR