ECLI:NL:CRVB:2014:135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor verdragsgerechtigde in België
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor een appellant die in België woont. De appellant, geboren in 1946, ontving in 2008 een Vut-uitkering van de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de appellant met ingang van 1 maart 2006 als verdragsgerechtigde is aangemerkt, wat hem recht geeft op zorg in België ten laste van Nederland. Echter, op basis van de Zvw is de appellant ook verplicht om een buitenlandbijdrage te betalen.
De zaak kwam voor de Raad nadat de rechtbank Amsterdam het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant in 2008 een Vut-uitkering ontving uit Nederland en dat er geen bewijs was dat hij in dat jaar arbeid had verricht in België of recht had op een Belgisch pensioen. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de appellant recht had op zorg ten laste van Nederland en dus ook een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de appellant over de late vaststelling van de voorlopige jaarafrekening en de financiële problemen die hij daardoor ondervond.
In hoger beroep heeft de appellant geen nieuwe gronden aangevoerd die de Centrale Raad zouden kunnen overtuigen om tot een ander oordeel te komen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.