ECLI:NL:CRVB:2014:135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
12-855 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet voor verdragsgerechtigde in België

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor een appellant die in België woont. De appellant, geboren in 1946, ontving in 2008 een Vut-uitkering van de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat de appellant met ingang van 1 maart 2006 als verdragsgerechtigde is aangemerkt, wat hem recht geeft op zorg in België ten laste van Nederland. Echter, op basis van de Zvw is de appellant ook verplicht om een buitenlandbijdrage te betalen.

De zaak kwam voor de Raad nadat de rechtbank Amsterdam het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant in 2008 een Vut-uitkering ontving uit Nederland en dat er geen bewijs was dat hij in dat jaar arbeid had verricht in België of recht had op een Belgisch pensioen. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de appellant recht had op zorg ten laste van Nederland en dus ook een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de appellant over de late vaststelling van de voorlopige jaarafrekening en de financiële problemen die hij daardoor ondervond.

In hoger beroep heeft de appellant geen nieuwe gronden aangevoerd die de Centrale Raad zouden kunnen overtuigen om tot een ander oordeel te komen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/855 ZVW
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 januari 2012, 11/4258 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Appellant is niet verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.A. Rood.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1946, woont in België en ontving in 2008 een
Vut-uitkering van de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg.
1.2.
Cvz heeft appellant op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), die per 1 januari 2006 in werking is getreden, met ingang van 1 maart 2006 aangemerkt als verdragsgerechtigde. Op grond van bijlage VI van de verordening (EEG) nr. 1408/71 heeft appellant recht op zorg in België ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is ingevolge artikel 69 Zvw een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage). Appellant heeft zich met ingang van 1 maart 2006 met een E-121 formulier ingeschreven bij het bevoegde orgaan van zijn woonplaats. Door dit orgaan is bevestigd dat appellant als verdragsgerechtigde in België is ingeschreven.
1.3.
Bij besluit van 26 februari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
12 augustus 2011 (bestreden besluit), heeft Cvz de buitenlandbijdrage voor 2008 voorlopig vastgesteld op € 3.552,82.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in 2008 een Vut-uitkering ontving uit Nederland en dat niet gesteld of gebleken is dat appellant in 2008 arbeid heeft verricht in België of recht had op een Belgisch pensioen, zodat hij in België recht had op zorg ten laste van Nederland en hij daarvoor een buitenlandbijdrage verschuldigd is. Dat appellant aan de Christelijke Mutualiteit in België premies heeft betaald maakt dat niet anders. Dat Cvz niet heeft gereageerd op de brief van appellant van 1 augustus 2006 waarin hij te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met de brief van Cvz van 20 juli 2006 waarin appellant onder meer is geïnformeerd over zijn verdragsgerechtigdheid en bijdrageplicht, heeft niet tot gevolg dat hij niet verdragsgerechtigd is. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer LJN BJ6362) is overwogen dat de buitenlandbijdrage geen belasting is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de buitenlandbijdrage die wordt vastgesteld overeenkomstig de berekeningssystematiek van de Zvw en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geen AWBZ-premie is. De gronden dat appellant door de late vaststelling van de voorlopige jaarafrekening voor 2008 te veel inkomstenbelasting over 2008 heeft betaald en in financiële problemen dreigde te komen, zijn door de rechtbank onder verwijzing naar de dwingendrechtelijke bijdrageverplichting verworpen.
3.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht danwel gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) H.J. Dekker

QH