ECLI:NL:CRVB:2014:1334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13-4814 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van wettelijke voorschriften inzake termijn voor indienen bezwaar en beroep in AOW-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds februari 2008 een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat zijn pensioen met 2% zou verlagen. Dit besluit was genomen omdat de appellant een periode geen premies voor de volksverzekeringen had betaald, wat leidde tot een schuldig nalatige verklaring. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd door de Svb ongegrond verklaard op 25 april 2012.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De appellant had zijn beroepschrift op 2 juli 2012 ingediend, terwijl de termijn volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was overschreden. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was om aan te nemen dat de appellant niet in verzuim was geweest, ondanks zijn stelling dat ziekte de oorzaak van de termijnoverschrijding was.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het onredelijk was dat de rechtbank hem pas na meer dan een jaar op de hoogte stelde van de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de wettelijke voorschriften met betrekking tot de termijn voor het indienen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn en dat de rechter deze ambtshalve moet toetsen. De Raad concludeerde dat de rechtbank niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld en dat de termijnoverschrijding niet aan de rechtbank kon worden toegerekend.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4814 AOW
Datum uitspraak: 18 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 juli 2013, 12/1173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Appellant is verschenen. Namens de Svb is mr. A.P. van den Berg verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt sinds februari 2008 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 19 december 2011 heeft de Svb beslist dat appellant vanaf januari 2012 2% minder pensioen krijgt, omdat hij een periode geen premies voor de volksverzekeringen heeft betaald en daarom schuldig nalatig is verklaard.
1.2. Bij besluit van 25 april 2012 heeft de Svb het tegen het besluit van 19 december 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 25 april 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van appellant van 2 juli 2012 door de rechtbank is ontvangen na afloop van de daarvoor geldende termijn ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij is in de aangevoerde omstandigheden geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Voor de stelling van appellant dat de termijnoverschrijding is veroorzaakt door ziekte, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwing aanwezig.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant gesteld dat het in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid dat de rechtbank hem pas na ruim een jaar heeft bericht, dat zijn beroepschrift enkele dagen te laat werd ingediend en daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het onderhavige geval gaat het om de toepassing van wettelijke voorschriften met betrekking tot de termijn voor het indienen van bezwaar en beroep. Deze voorschriften zijn van openbare orde, zodat de rechter zich daarover ambtshalve - ongeacht de door partijen ingenomen standpunten - dient uit te spreken. De toepassing van deze voorschriften is niet aan een wettelijke termijn gebonden. Verder kan niet gezegd worden dat de rechtbank met een uitspraak op 25 juli 2013 op een beroepschrift ontvangen op 2 juli 2012 de redelijke termijn heeft overschreden.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant het beroepschrift na afloop van de daarvoor geldende termijn heeft ingediend. Voor het overige heeft appellant geen gronden aangevoerd.
5.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) O.P.L. Hovens

IJ