ECLI:NL:CRVB:2014:132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die als apothekersassistente werkte, was op 29 oktober 2008 uitgevallen en had na beëindiging van haar dienstverband op 1 juni 2009 een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv concludeerde echter dat appellante op 27 oktober 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd door de rechtbank Haarlem in een eerdere uitspraak bevestigd.
Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij door haar klachten niet in staat is om arbeid te verrichten. Ze voerde aan dat het Uwv wel een ZW-uitkering had toegekend, maar geen WIA-uitkering, ondanks dezelfde klachten. De Raad heeft de medische gegevens en rapporten van de bezwaarverzekeringsarts beoordeeld en geconcludeerd dat de beschikbare informatie voldoende was om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad onderschreef de beoordeling van de rechtbank en stelde vast dat de eigen opvatting van appellante over haar gezondheidstoestand niet het gewicht had dat zij daaraan hechtte.
De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de ZW-uitkering verschilt van die van de WIA-uitkering. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.