ECLI:NL:CRVB:2014:132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
11-5261 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een WIA-uitkering. Appellante, die als apothekersassistente werkte, was op 29 oktober 2008 uitgevallen en had na beëindiging van haar dienstverband op 1 juni 2009 een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv concludeerde echter dat appellante op 27 oktober 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd door de rechtbank Haarlem in een eerdere uitspraak bevestigd.

Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij door haar klachten niet in staat is om arbeid te verrichten. Ze voerde aan dat het Uwv wel een ZW-uitkering had toegekend, maar geen WIA-uitkering, ondanks dezelfde klachten. De Raad heeft de medische gegevens en rapporten van de bezwaarverzekeringsarts beoordeeld en geconcludeerd dat de beschikbare informatie voldoende was om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad onderschreef de beoordeling van de rechtbank en stelde vast dat de eigen opvatting van appellante over haar gezondheidstoestand niet het gewicht had dat zij daaraan hechtte.

De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de ZW-uitkering verschilt van die van de WIA-uitkering. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/5261 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 juli 2011, 11/2247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. de Graaf hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
Het onderzoek is heropend om appellante in de gelegenheid te stellen om het onderzoek ter zitting bij te wonen. Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op
20 november 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Appellante was werkzaam als apothekersassistente en is op 29 oktober 2008 uitgevallen. Nadat het dienstverband is beëindigd per 1 juni 2009 heeft het Uwv een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3. Bij besluit van 22 september 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 27 oktober 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
28 februari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 27 oktober 2010 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van de door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 september 2010 vastgelegde beperkingen geschikt was voor de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is - kort samengevat - volgens de rechtbank voorzien van een deugdelijke medische grondslag en uitgaande van de belastbaarheid van appellante als vastgelegd in de FML moet zij in staat geacht worden de geduide functies te kunnen uitoefenen. De rechtbank wijst er op dat niet bepalend is welke beperkingen appellante stelt te ondervinden, maar dat de arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg dient te zijn van ziekte of gebrek. De beperkingen die appellante stelt te hebben heeft zij niet gemotiveerd met medische stukken.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde gronden herhaald. Volgens appellante is zij door haar klachten niet in staat om arbeid te verrichten en zij begrijpt niet dat het Uwv wel een ZW-uitkering heeft toegekend, maar aan haar op grond van dezelfde klachten geen WIA-uitkering heeft toegekend. Ter motivering van haar standpunt heeft zij verwezen naar het behandelplan van GGZ inGeest van 23 juni 2011.
In hoger beroep heeft appellante een verwijzing en een aanvraag van haar huisarts voor fysiotherapie en een afsprakenoverzicht voor de cursus leren omgaan met chronische pijn van GGZ inGeest, ingediend.
4.1.
De Raad komt tot de volgende overweging.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft de gronden van beroep op juiste wijze besproken en beoordeeld. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Aan de eigen, niet met medische gegevens gemotiveerde, opvatting van appellante met betrekking tot haar gezondheidstoestand op de datum in geding komt niet dat gewicht toe dat zij daaraan gehecht wil zien. De Raad onderschrijft de beoordeling van de rechtbank en voegt hieraan nog het volgende toe.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 2 januari 2013 gemotiveerd dat het behandelplan van GGZ inGeest van 23 juni 2011 geen diagnostische toegevoegde waarde heeft omdat de beschrijvende en de diagnose volgens de DSM-V classificatie vrijwel identiek is aan die in de brief van de GGZ inGeest van 28 december 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rapporten van 15 februari 2011 en 6 juni 2011 gemotiveerd dat in de FML voldoende beperkingen zijn geduid bij persoonlijk en sociaal functioneren. Ten aanzien van de overige in hoger beroep door appellante ingezonden stukken wordt verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 17 januari 2013.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn er geen redenen om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaararbeidskundige dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.5.
Ten slotte merkt de Raad op dat een beoordeling ingevolge de ZW een andere is dan die ingevolge de Wet WIA. Het Uwv heeft met de beschikbare gegevens aannemelijk gemaakt dat appellante op de datum in geding, gelet op haar medische beperkingen, weliswaar niet meer geschikt was voor de maatgevende arbeid als apothekersassistente, maar wel in staat was de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.C. Hoogendoorn

IJ