In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de rechtbank Amsterdam. De appellante, woonachtig in Marokko, had een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot op 20 maart 2011. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW, aangezien hij in Marokko woonde en niet meer in Nederland werkte. Bovendien had de echtgenoot geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich vrijwillig te verzekeren na het beëindigen van zijn verplichte verzekering. De Raad concludeerde dat de aanvraag om postume deelname aan de vrijwillige verzekering te laat was ingediend en dat appellante geen argumenten had aangedragen die de niet-tijdige aanvraag verschoonbaar maakten.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor het recht op een nabestaandenuitkering en de verplichtingen rondom de vrijwillige verzekering onder de ANW. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.