ECLI:NL:CRVB:2014:1299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
13-724 AW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over functieonderhoud van een ambtenaar binnen de politie

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 17 april 2014, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam behandeld. Appellant, werkzaam als senior thematische rechercheur (STR), heeft verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). De korpschef van politie heeft dit verzoek afgewezen, met de stelling dat de werkzaamheden van appellant niet wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving van STR. Appellant betwist deze afwijzing en stelt dat zijn werkzaamheden meer overeenkomen met die van expert A, wat hij onderbouwt met een verklaring van een collega.

De Raad oordeelt dat appellant inderdaad het grootste deel van de werkzaamheden die onder de functietypering van STR vallen niet verricht. De Raad wijst erop dat de kerntaak van de STR het zelfstandig uitvoeren van opsporingsonderzoeken is, terwijl appellant voornamelijk ondersteuning biedt aan onderzoeken in de eerste lijn. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. Daarom draagt de Raad de korpschef op om binnen drie maanden de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de werkzaamheden van ambtenaren in relatie tot hun functiebeschrijving, en de noodzaak voor de korpschef om adequaat te reageren op verzoeken om functieonderhoud.

Uitspraak

13/724 AW-T
Datum uitspraak: 17 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 december 2012, 12/2215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. R. Radema hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.A. van Helvoort. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Kuijt en mr. H.G.J. Breuer.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband wordt/worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellant is sedert 1 augustus 2008 werkzaam in de functie van senior thematische recherche (STR). Nadat de korpschef appellant had kenbaar gemaakt dat hij voornemens was deze functie als uitgangspositie voor de toekomstige functie van appellant aan te merken, heeft appellant (in mei 2011) verzocht om functieonderhoud op grond van de Trfp.
Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. De korpschef is
- kort samengevat - van mening dat de aan appellant opgedragen werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van en passen binnen de functiebeschrijving van STR. De door appellant verrichte taken komen volgens de korpschef terug onder de kopjes “voorbereiden en uitvoeren” en “complexiteit”. Bij beslissing op bezwaar van 3 april 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef het besluit van 21 oktober 2011 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat in de functie van STR veelal rechercheurs op decentraal niveau werkzaam zijn. Appellant is evenwel centraal werkzaam bij het Team Digitale Recherche van de Dienst Regionale Recherche waar de nadruk ligt op specialisatie en verdiepte kennis. Appellant is hoofdzakelijk op zijn taakaccent van digitaal rechercheur werkzaam en heeft in dit verband een aantal specialisaties als enige in zijn korps onder zijn verantwoordelijkheid gekregen. Rechercheurs in de eerste lijn leggen knelpunten aan appellant voor die deze dan moet zien op te lossen; bij gelegenheid brengt hij hierover ook adviezen uit. Appellant meent dat zijn werkzaamheden in feite overeenkomen met die van de expert A, die ook de eerste lijn ondersteunt. Daartoe heeft hij een verklaring van 24 januari 2012 van zijn collega WD, digitaal rechercheur/expert A, overgelegd waarin deze gemotiveerd heeft uiteengezet dat de werkzaamheden van appellant en hemzelf enkel en alleen verschillen wat betreft het specialisatiegebied en op alle andere vlakken met elkaar vergelijkbaar zijn.
3.2.
De korpschef heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
ingevolge artikel 6, zevende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kan de ambtenaar een aanvraag indienen om, indien de feitelijke opgedragen werkzaamheden gedurende langere tijd wezenlijk afwijken van zijn functie, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Deze taak van het bevoegd gezag pleegt te worden aangeduid als organisatieonderhoud of functieonderhoud. Uit de Nota van toelichting bij het Bbp komt naar voren dat onder “langere tijd” een periode van circa 1 jaar wordt verstaan en dat “in overeenstemming brengen” inhoudt dat ofwel de organieke functie(-beschrijving) wordt aangepast aan de feitelijke opgedragen werkzaamheden, ofwel de van de organieke functie afwijkende werkzaamheden niet meer worden opgedragen. Kiest het bevoegd gezag voor de eerstbedoelde mogelijkheid, dan volgt uit het stelsel van het Bbp dat de aangepaste functie opnieuw moet worden gewaardeerd.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant het grootste deel van de werkzaamheden die onder de functietypering van de STR vallen niet verricht. De kerntaak van de STR is het zelfstandig uitvoeren van opsporingsonderzoeken of complexe deelonderzoeken. Appellant heeft met kracht van argumenten en ondersteund door een verklaring van een collega naar voren gebracht dat de hem opgedragen werkzaamheden grotendeels liggen op het gebied van de specifieke deskundigheden waarover hij beschikt ter ondersteuning van de onderzoeken die in de eerste lijn worden verricht. Zijn werkzaamheden zijn volgens appellant daarom te scharen onder de functietypering van de expert A en niet onder die van de STR. Voor zover de korpschef hier wat tegen in heeft gebracht, is dit niet voldoende overtuigend. Daarbij wordt aangetekend dat een leidinggevende van appellant in een bericht van 30 september 2011 heeft opgemerkt dat eigenlijk niet objectief is vast te stellen op welk niveau de specialismes van appellant zich bevinden, ook omdat hij als enige binnen het korps deze specialismes heeft. Voorts is op geen enkele manier gebleken dat WD die de verklaring heeft afgegeven, onder het niveau van de expert A werkt zoals ter zitting van de zijde van de korpschef is gesuggereerd.
4.3.
Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust.
4.4.
De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet de korpschef op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de korpschef op binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD