ECLI:NL:CRVB:2014:1297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
12-6045 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetting dienstverband naar aanstelling voor onbepaalde tijd door het Kadaster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. Appellante, die in verschillende dienstverbanden bij het Kadaster heeft gewerkt, verzocht om omzetting van haar vierde dienstverband naar een aanstelling voor onbepaalde tijd. De Raad oordeelde dat het Kadaster ten onrechte had geweigerd deze omzetting te effectueren. De Raad stelde vast dat appellante van 15 maart 2010 tot 15 september 2010 een dienstbetrekking had die als vierde dienstbetrekking in de zin van het Algemeen kadaster ambtenarenreglement (Akarn) kon worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de brief van 24 november 2010, waarin het Kadaster aangaf dat er geen aanstelling was, ten onrechte niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was aangemerkt. De rechtbank had dit oordeel van het Kadaster gevolgd, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de rechtbank hierin een fout had gemaakt. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het Kadaster en stelde vast dat appellante vanaf 15 maart 2010 een aanstelling voor onbepaalde tijd had. Tevens werd het Kadaster veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.948,- bedroegen.

Uitspraak

12/6045 AW, 12/6046 AW, 13/851 AW en 13/2041 AW
Datum uitspraak: 17 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 september 2012, 12/1131 en 12/1132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van Bestuur van het Kadaster (raad van bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. Waasdorp hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Waasdorp. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.C. van den Brekel en mr. T.M.H. Voorbraak-Stolwijk, advocaten, en S. Besten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was van 23 maart 2007 tot 1 november 2007 op uitzendbasis werkzaam als administratief medewerker bij het Kadaster. Met ingang van 1 november 2007 tot 1 november 2009 was appellante aangesteld als medewerker inkoop bij het kadaster. Deze aanstelling is bij besluit van 9 oktober 2009 verlengd tot 15 maart 2010. Van 15 maart 2010 tot
15 september 2010 heeft appellante weer via een uitzendbureau gewerkt bij het Kadaster, en daarna via een payroll-constructie.
1.2. Bij brief 2 november 2010 heeft appellante de raad van bestuur verzocht een appellabel besluit te nemen, inhoudende dat zij op grond van artikel 2:3 van het Algemeen kadaster ambtenarenreglement nieuw (Akarn) een aanstelling in vaste dienst heeft bij het Kadaster.
Bij brief van 24 november 2010 heeft de advocaat van het Kadaster hierop geantwoord dat bij appellante geen sprake is van een aanstelling zodat geen conversie op grond van artikel 2:3 van het Akarn tot stand is gekomen. Bij besluit van 8 maart 2011 (bestreden besluit 1) heeft de raad van bestuur het bezwaar tegen de brief van 24 november 2010 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat in deze brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vervat.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank volgde de raad van bestuur in het oordeel dat de onder 1.2 genoemde brief van 24 november 2010 niet is aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen het onbegrijpelijk te vinden dat de raad van bestuur nog steeds geen besluit heeft genomen op het verzoek van appellante van 2 november 2010, waartoe hij verplicht is.
3.
Bij beslissing van 18 oktober 2012 heeft de raad van bestuur vervolgens op het verzoek van 2 november 2010 beslist en dit afgewezen. Bij besluit van 18 maart 2013 heeft de raad van bestuur het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Raad neemt het besluit van 18 maart 2013 met analoge toepassing van de desbetreffende bepalingen van de Awb mee bij de beoordeling van dit geschil (bestreden besluit 2).
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De onder 1.2 vermelde brief van 24 november 2010 heeft het briefhoofd “Advocaat Kadaster”; voorts is in deze brief opgenomen dat de raad van bestuur de advocaat heeft gevraagd zijn belangen te behartigen. Deze brief is een uitdrukkelijk antwoord op het verzoek van appellante van 2 november 2010 om een voor beroep vatbaar besluit te nemen. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de brief van 24 november 2010 een aan de raad van bestuur toe te schrijven besluit behelst.
4.2.
Dit betekent dat bij het bestreden besluit 1 het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Dit besluit moet dus worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 ongegrond is verklaard.
4.3.
Gelet op wat onder 4.1 is overwogen, betreft de beslissing van 18 oktober 2012 een herhaling van het besluit van 24 november 2010 en is deze beslissing dan ook niet als een (zelfstandig op rechtsgevolg gericht) besluit als bedoeld in de Awb te beschouwen. Uit een oogpunt van proceseconomie is er alle reden het bestreden besluit 2 aan te merken als een, alsnog genomen, inhoudelijk besluit op het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2010.
4.4.
De Raad ziet, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, aanleiding het bestreden besluit 2 inhoudelijk te beoordelen.
4.5.
In het tweede lid van artikel 2:3, aanhef en onder b, van het Akarn is bepaald dat te rekenen vanaf de dag dat meer dan drie aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd geldt. Volgens het derde lid van dit artikel is het vorige lid van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende dienstbetrekkingen tussen een ambtenaar en een andere werkgever, en daaraan voorafgaand of daaropvolgend het Kadaster, waarbij het Kadaster en de andere werkgever ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
4.6.
Niet in geschil is en ook de Raad is van oordeel dat de op 15 maart 2010 aangevangen dienstbetrekking van appellante op zichzelf als de vierde dienstbetrekking in de zin van het derde lid van artikel 2:3 van het Akarn in de relatie Kadaster - appellante kan worden gezien.
4.7.
De raad van bestuur heeft aangevoerd dat uit de
tekstvan dit derde lid volgt dat een dienstbetrekking bij een andere werkgever, als de zo even genoemde, bij de toepassing van artikel 2:3 (omzetting) niet kan worden meegenomen als deze betrekking niet is gevolgd door een ambtelijk dienstverband bij het Kadaster. Dit standpunt is echter niet verenigbaar met de in het derde lid zonder verdere clausulering opgenomen bewoordingen “daaraan voorafgaand of daarop volgend” en “elkaars opvolger”.
4.8.
De raad van bestuur heeft verder naar voren gebracht dat nu op en na 15 maart 2010 geen sprake meer was van een ambtelijk dienstverband van appellante met het Kadaster er geen aanstelling meer was die kon worden omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd. Ook dit standpunt wordt niet gedeeld. Immers, de vermelding in het derde lid dat het tweede lid van overeenkomstige toepassing is in de daar aangegeven omstandigheden betekent dat ten tijde van de omzetting geen sprake meer behoeft te zijn van een ambtelijke aanstelling.
4.9.
De raad van bestuur heeft er ook op gewezen dat hij bij besluit van 15 maart 2010 aan appellante heeft medegedeeld dat haar aanstelling als ambtenaar op 15 maart 2010 van rechtswege afliep. Nu appellante tegen dit besluit geen bezwaar heeft gemaakt is dit rechtens onaantastbaar geworden. In wezen heeft appellante volgens de raad van bestuur gevraagd om terug te komen van dit besluit. Omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden kon het verzoek onder verwijzing naar het besluit van 15 maart 2010 worden afgewezen. Ook dit standpunt volgt de Raad niet. Op 15 maart 2010 is de ambtelijke aanstelling weliswaar geëindigd maar deze is direct gevolgd door een vierde dienstbetrekking met de op grond van artikel 2:3 van het Akarn daaruit van rechtswege voortvloeiende gevolgen.
4.10.
Het bestreden besluit 2 moet worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 24 november 2010 te herroepen. Bovendien zal de Raad vaststellen dat op 15 maart 2010 een aanstelling voor onbepaalde tijd van appellante bij het Kadaster tot stand is gekomen.
5.
Aanleiding bestaat om de raad van bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en op € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van appellante tegen het besluit van 8 maart 2011 ongegrond is verklaard;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 maart 2011;
  • vernietigt het besluit van 18 maart 2013;
  • herroept het besluit van 24 november 2010;
  • stelt vast dat appellante ingaande 15 maart 2010 een aanstelling voor onbepaalde tijd heeft bij het Kadaster;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 18 maart 2013;
  • bepaalt dat de raad van bestuur aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 384,- vergoedt;
  • veroordeelt de raad van bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 1.948,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S. K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD