Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Op 26 januari 2012 hebben medewerkers van het college nogmaals geprobeerd een huisbezoek af te leggen. Zij troffen de woning in dezelfde staat aan. Appellant werd opnieuw niet aangetroffen. Bij brief van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Utrecht. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor woninginrichting, maar het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht heeft deze aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde. Het college had twijfels over de woonsituatie van de appellant, vooral na meerdere pogingen om hem thuis te bezoeken, waarbij hij niet werd aangetroffen en de woning in een lege staat werd aangetroffen.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet is verschenen op de uitnodiging voor een gesprek op 6 februari 2012, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad oordeelde dat het college voldoende redenen had om de aanvraag af te wijzen, gezien de omstandigheden en het gebrek aan medewerking van de appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij op het opgegeven adres woonde en dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand gerechtvaardigd was.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor aanvragers van bijstand en de rol van het college in het verifiëren van de verstrekte informatie. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.